GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
4 APRIL 2024. - Gezamenlijk decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie houdende het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit (1)
De Verenigde Vergadering heeft aangenomen
en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt : DEEL 1 - Algemene bepalingen TITEL
1 - Inleidende bepalingen Artikel 1. Dit gezamenlijk decreet en ordonnantie houdende het Brussels
Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit, hierna "het Wetboek"
genoemd, regelt een aangelegenheid als bedoeld in de artikelen 39, 135 en 135bis van de Grondwet, alsmede
in de artikelen 127 en 128 van de Grondwet uit hoofde van artikel 138 daarvan. Art. 2. Dit Wetboek
streeft naar het bijdragen aan de verwezenlijking van de gelijkheid en de inclusie op het Brusselse grondgebied,
de bestrijding van alle vormen van discriminatie, het waarborgen van gelijke kansen en behandeling en
de bevordering van diversiteit. Art. 3. Dit Wetboek beoogt tevens de omzetting van de volgende
Europese richtlijnen: - richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de
sociale zekerheid; - richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van
het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming; - richtlijn
2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling
in arbeid en beroep; - richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende de toepassing
van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen
en diensten; - richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende
de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid
en beroep (herschikking); - richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7
juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame
mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad; - richtlijn (EU) 2016/2102
van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites
en mobiele applicaties van overheidsinstanties; - richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders
en mantelzorgers, waarvan artikel 11 een nieuwe anti-discriminatieclausule bevat. Art. 4. Het
gebruik van mannelijke namen in dit Wetboek is gemeenslachtig. TITEL 2 - Definities Art.
5. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder: 1° "positieve actie": specifieke
maatregelen om de nadelen verband houdende met één of meer van de beschermde criteria te voorkomen of
te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk; 2°
"lokaal bestuur": a) de gemeenten; b) de intercommunales; c) de autonome
gemeentebedrijven; d) de gemeentelijke vzw's; 3° "redelijke aanpassingen": passende
maatregelen die in een concrete situatie en naargelang de behoefte worden getroffen, en die geen onevenredige
of buitensporige last vormen, om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te krijgen
en te behouden tot huisvesting, werkgelegenheid, deelneming en vooruitgang te boeken, of, in het algemeen,
toegang te krijgen tot, deel te nemen aan en vooruitgang te boeken op de onder deze Wetboek vallende
toepassingsgebieden en activiteiten; 4° "mobiele applicatie": toepassingssoftware die is ontworpen
en ontwikkeld door of namens het gewestelijk bestuur of lokaal bestuur met het oog op gebruik door het
algemene publiek op mobiele toestellen zoals smartphones en tablets. Zij omvat niet de besturingssoftware
van die toestellen (mobiele besturingssystemen) noch de hardware; 5° "vzw": vereniging zonder
winstoogmerk die valt onder het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019; 6°
"gemeentelijke vzw": een vzw die aan één van de volgende voorwaarden voldoet: - één of meer
van haar organen is voor meer dan de helft samengesteld uit leden van de gemeenteraad die zetelen in
die hoedanigheid of door de gemeenteraad voorgedragen leden; - de gemeente of haar directe
of indirecte vertegenwoordigers beschikken over een stemgerechtigde meerderheid in één of meer bestuursorganen; 7°
"goederen": goederen in de zin van de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake het vrij verkeer van goederen; 8°
"College": het college van de Franse Gemeenschapscommissie; 9° "Verenigd College": het Verenigd
College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; 10° "diversiteitsconsulent": een personeelslid
van Actiris met als opdracht de openbare en particuliere organisaties en de verenigingen op het grondgebied
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te begeleiden bij het opstellen, implementeren, opvolgen en evalueren
van hun diversiteitsplan; 11° "Verdrag van de Verenigde Naties": het Verdrag van de Verenigde
Naties over de rechten van personen met een handicap, opgesteld te New York, op 13 december 2006; 12°
"beschermde criteria": geslacht, criterium die gelijk wordt gesteld met zwangerschap, bevalling, moederschap,
borstvoeding, geassisteerde voortplanting, medische of sociale verandering, genderidentiteit, gender
expressie, seksuele kenmerken, vaderschap, co-moederschap, co-vaderschap, co-ouderschap; zogenaamd ras;
huidskleur; afkomst; nationaliteit; nationale of etnische afstamming; sociale afkomst en toestand; de
gezinsverantwoordelijkheden, met inbegrip van alleen ouderschap; leeftijd; verblijfsstatus; seksuele
geaardheid; burgerlijke staat; geboorte; vermogen; geloof of levensbeschouwing; politieke overtuiging;
syndicale overtuiging; taal; verleden, huidige of toekomstige gezondheidstoestand; handicap, fysieke
of, genetische; 13° "beschermde zogenaamd raciale criteria": zogenaamd ras, huidskleur, nationaliteit,
afkomst en nationale of etnische afstamming; 14° "direct onderscheid": de situatie die zich
voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt,
is of zou worden behandeld op basis van één of meer van de, echte of vermeende, beschermde criteria die
rechtstreeks of door associatie worden toegekend; 15° "directe discriminatie": direct onderscheid
op grond van een of meer van de beschermde criteria dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van
de bepalingen van dit Wetboek; 16° "indirect onderscheid": de situatie die zich voordoet wanneer
een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen gekenmerkt door een of meer van
de echte of vermeende, beschermde criteria die rechtstreeks of door associatie worden toegekend, bijzonder
kan benadelen in vergelijking met andere personen; 17° "indirecte discriminatie": indirect
onderscheid op grond van een of meer van de beschermde criteria dat niet gerechtvaardigd kan worden op
grond van de bepalingen van dit Wetboek; 18° "intersectionele discriminatie": directe of indirecte,
discriminerende of seksuele intimidatie, of de opdracht om te discrimineren gebaseerd op verschillende,
echte of vermeende, beschermde criteria die op zichzelf of door associatie worden toegekend, die zodanig
op elkaar inspelen en onlosmakelijk met elkaar verbonden worden; 19° "contractuele betrekking":
iedere betrekking die niet statutair is, zowel voor arbeid al dan niet in loondienst, arbeid in het kader
van stageovereenkomsten, leerovereenkomsten, beroepsinlevingsovereenkomsten en startbaanovereenkomsten
of arbeid als zelfstandige; 20° "werkgever": iedere werkgever van wie ten minste een van de
exploitatiezetels zich op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt, enkel voor
wat deze exploitatiezetel(s) betreft, alsook de gewestelijke besturen en de lokale besturen; 21°
"stichting": stichting die valt onder het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen van 23 maart 2019; 22°
"gewestregering": de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 23° "belangenverenigingen":
a) elke instelling van openbaar nut en rechtspersoon die zich statutair tot doel stelt de rechten van
de mens te verdedigen of discriminatie te bestrijden en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede
lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult; b) de representatieve werknemers- en
werkgeversorganisaties, bedoeld bij artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en paritaire comités; c) de representatieve vakorganisaties in de zin
van de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden
van haar personeel; d) de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg
voor de administraties waarop de wet van 19 december 1974 tot de regeling van de betrekkingen tussen
de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is; e) de representatieve
organisaties van de zelfstandigen; 24° "discriminerende intimidatie": ongewenst gedrag dat
met één of meer van de beschermde criteria verband houdt, en tot doel of als gevolg heeft dat de waardigheid
van de persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende
omgeving wordt gecreëerd; 25° "seksuele intimidatie": wanneer zich enige vorm van ongewenst
verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat
de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige,
beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd; 26° "weerslag voor personen
met een handicap": impact van een project op de situatie van de personen met een handicap met het oog
op de bescherming en bevordering van de mensenrechten van personen met een handicap en rekening houdend
met het doel om hen in staat te stellen om autonoom te leven en voluit deel te nemen aan alle aspecten
van het leven op basis van de gelijkheid met anderen; 27° "inclusie": aanpassing van de maatschappelijke
omgeving waarin alle belemmeringen worden weggenomen, zodat alle leden van de samenleving volledig, zelfstandig
en op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan de besluitvorming en aan de politieke, sociale, culturele
en economische activiteiten van de samenleving, ongeacht hun specifieke kenmerken, in het bijzonder met
betrekking tot beschermde criteria; 28° "opdracht tot discrimineren": elke handelwijze die
er in bestaat wie ook opdracht te geven om een persoon, een groep, een gemeenschap of één van hun leden
te discrimineren; 29° "Brusselse instanties": - de gewestelijke instanties;
- de instanties van de Franse Gemeenschapscommissie; - de instanties van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie; 30° "instanties van de Franse Gemeenschapscommissie": - de
diensten van het college van de Franse Gemeenschapscommissie; - de instellingen, centra en
diensten die erkend zijn door de Franse Gemeenschapscommissie of die onder toezicht staan van de Franse
Gemeenschapscommissie; - de instellingen van openbaar nut van de Franse Gemeenschapscommissie
die behoren tot categorie A en categorie B, overeenkomstig de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle
op sommige instellingen van openbaar nut, en hun operationele dochterondernemingen; - de publiekrechtelijke
instellingen of instellingen van openbaar nut die door de Franse Gemeenschapscommissie zijn opgericht;
- de vzw's die zijn opgericht op het initiatief van het College; 31° "instanties van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie": - de diensten van het Verenigd College; - de instellingen,
centra en diensten die erkend zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of die onder toezicht
staan van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, met inbegrip van de OCMW's en OCMW-verenigingen;
- de instellingen van openbaar nut van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die behoren tot categorie
A en categorie B, overeenkomstig de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen
van openbaar nut, en hun operationele dochterondernemingen; - de publiekrechtelijke instellingen
en instanties of instellingen van openbaar nut die door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zijn
opgericht of onder toezicht staan van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; - de vzw's
die zijn opgericht op het initiatief van het Verenigd College; 32° "gewestelijke instanties":
- het bestuur van de Regering; - de instellingen van openbaar nut van het Gewest die behoren
tot categorie A en categorie B, overeenkomstig de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige
instellingen van openbaar nut, en hun operationele dochterondernemingen; - pararegionale instellingen
van publiek recht of van openbaar nut en hun operationele dochterondernemingen; - de vzw's
die zijn opgericht op het initiatief van de Regering; 33° "Instituut": het Instituut voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen, gecreëerd door de wet van 16 december 2022 houdende oprichting van
het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen; 34° "voor het publiek toegankelijke
plaatsen": alle openbare of privégebouwen of gebouwgedeelten, plaatsen en ruimtes bestemd voor publiek
gebruik, alsook het openbaar stads- en streekvervoer, met inbegrip van de gespecialiseerde lijndiensten,
de taxidiensten en autoverhuurdiensten met chauffeur; 35° "op tijd gebaseerde media": media
van de volgende types: louter geluid, louter videobeeld, audio-video, audio en/of video in combinatie
met interactie; 36° "lid van het bestuursorgaan": natuurlijke persoon die benoemd wordt om
zitting te hebben in het bestuursorgaan, met uitzondering van het lid van rechtswege; 37° "norm":
een norm zoals bedoeld in artikel 2, punt 1), van verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement
en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG
en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG,
2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking
87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad; 38°
"Europese norm": een Europese norm zoals bedoeld in artikel 2, punt 1), onder b), van verordening (EU)
nr. 1025/2012; 39° "geharmoniseerde norm": een geharmoniseerde norm zoals bedoeld in artikel
2, punt 1), onder c), van verordening (EU) nr. 1025/2012; 40° "adviesorganen": alle raden,
commissies, comités, werkgroepen of andere organen, ongeacht de benaming ervan, die bij ordonnantie,
bij decreet of bij besluit van de gewestregering, het College of het Verenigd College, of van hun departementen
of diensten worden opgericht, met uitzondering van die welke op basis van statutaire bepalingen worden
opgericht; 41° "bestuursorgaan": de raad van bestuur van de rechtspersoon of, bij ontstentenis,
elk ander orgaan, ongeacht diens benaming, dat over alle bevoegdheden beschikt die normaal gezien toegekend
worden aan een raad van bestuur en die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de opdracht of het
maatschappelijk doel van de rechtspersoon, met uitzondering van zijn dagelijks bestuur; 42°
"operatoren van socio-professionele inschakeling": alle rechtspersonen die ingevolge hun maatschappelijk
doel niet-werkende werkzoekenden socio-professioneel inschakelen krachtens artikel 6, § 1, IX,
2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 43° "intermediaire
organisaties": alle publieke of private organisaties of personen die activiteiten aanbieden op het vlak
van arbeidsbemiddeling; 44° "erkenningsorgaan": a) de directie-generaal Personen
met een Handicap van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid; b) de "service bruxellois
francophone des personnes handicapées" van de Franse Gemeenschapscommissie, de "service Phare" genoemd;
c) het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap; d) het "Agence pour une Vie de Qualité",
afgekort "AViQ "; e) de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor Personen met een Handicap
(Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung); f) de
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). In dat geval wordt de erkenning beperkt
tot de personen die "Bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen" (BOTM) genieten welke door
de VDAB worden toegekend voor werknemers met een handicap; g) de bicommunautaire Dienst voor
Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag, opgericht bij de ordonnantie van 23 maart 2017 houdende
de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag;
h) de Brusselse verzekeringsinstellingen, bedoeld in de ordonnantie van 21 december 2018 betreffende
de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen, met
name in het kader van de toekenning van individuele hulpmiddelen aan personen met een handicap;
i) de persoon of personen die de graad van verminderde zelfredzaamheid vaststellen overeenkomstig artikel
4, derde lid, van de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden; 45°
"Parlement": het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie en de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie; 46° "stukken uit erfgoedcollecties":
in particulier of openbaar bezit zijnde goederen die van historisch, artistiek, archeologisch, esthetisch,
wetenschappelijk of technisch belang zijn en deel uitmaken van verzamelingen die worden bewaard door
culturele instellingen zoals bibliotheken, archieven en musea; 47° "publiek diversiteitsplan":
geheel van maatregelen binnen de overheidsdiensten ter bevordering van de vertegenwoordiging van alle
bevolkingsgroepen, hun inclusie en ter bestrijding van discriminatie in de tewerkstelling bij de gewestelijke
instanties, de instanties van de Franse Gemeenschapscommissie, de instanties van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie en de lokale besturen; 48° "privaat diversiteitsplan": een flexibel instrument
waarmee acties kunnen worden ontwikkeld en gecontroleerd die rechtstreeks beantwoorden aan de realiteit
van een onderneming bij de bevordering en het beheer van de diversiteit, de integratie en de bestrijding
van verschillende vormen van discriminatie; 49° "wijken van het grondgebied van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest": alle statistische wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als gedefinieerd
door het Nationaal Instituut voor de Statistiek; 50° "Gewest": het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest; 51° "arbeidsbetrekkingen": De arbeidsbetrekkingen in overheidsdienst van de Brusselse
instanties en lokale besturen, met inbegrip van de voorwaarden voor toegang, benoeming en bevordering,
met inbegrip van de selectiecriteria en -procedures, de voorwaarden en tests voor aanwerving en bevordering,
de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de bezoldiging en de voorwaarden voor ontslag, en volgende, en
dit: - ongeacht de statutaire of contractuele aard van de benoeming; - zowel voor
arbeid gepresteerd in het kader van stageovereenkomsten, leerovereenkomsten, beroepsinlevingsovereenkomsten
en startbaanovereenkomsten of arbeid als zelfstandige: - op alle niveaus van de beroepshiërarchie
en voor alle sectoren; 52° "diensten": diensten in de zin van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie; 53° "werknemer bij het gewestelijke bestuur": personeelslid dat, al dan
niet bezoldigd, werkt bij de gewestelijke besturen, zowel in vast verband benoemd als aangeworven met
een arbeidsovereenkomst, stage of vrijwilligerswerk; 54° "werknemer bij het lokaal bestuur":
personeelslid dat, al dan niet bezoldigd, werkt bij de lokale besturen, zowel in vast verband benoemd
als aangeworven met een arbeidsovereenkomst, stage of vrijwilligerswerk; 55° "Unia": het interfederaal
Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme, opgericht door het samenwerkingsakkoord
van 12 juni 2013 tussen de federale overheid, de Gewesten en de Gemeenschappen voor de oprichting van
het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme onder de vorm
van een gemeenschappelijke instelling zoals bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus
1980 tot hervorming der instellingen. DEEL 2 - Recht op non-discriminatie TITEL 1 -
Toepassingsgebied Art. 6. Met inachtneming van de bevoegdheden die door het Gewest, de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie worden uitgeoefend, is it Deel van toepassing
op alle personen, zowel in de openbare als in de particuliere sector, met inbegrip van de gewestelijke
instanties, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook
de lokale besturen, met betrekking tot: 1° de sociale bescherming, met inbegrip van het beleid
en de gezondheidszorg; 2° de sociale voordelen; 3° de toegang tot en het verstrekken
van goederen en diensten, die los van de betrokken persoon ter beschikking van het publiek staan en buiten
de private en familiale sfeer om worden aangeboden, evenals tot de verrichtingen uitgevoerd in dat verband,
met inbegrip van huisvesting, energie en openbaar stads- en streekvervoer; 4° de tewerkstelling,
zoals bepaald in de bevoegdheden van het Gewest zoals bedoeld in de bijzondere wet van 8 augustus 1980
tot hervorming der instellingen; 5° de toegang tot en de deelname aan, alsook elke andere uitoefening
van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit toegankelijk voor het publiek; 6°
de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal; 7° de Bijstand aan Personen; 8°
de sociale promotie; 9° het toerisme; 10° de gemeentelijke, provinciale, intercommunale
en privé-infrastructuren, wat lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven betreft; 11°
het schoolvervoer en het beheer van de schoolgebouwen; 12° de arbeidsbetrekkingen; 13°
het lidmaatschap van en betrokkenheid bij een werknemers- of werkgeversorganisatie of enige andere organisatie
waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de voordelen die dergelijke organisaties
bieden. TITEL 2 - Verbod van discriminatie HOOFDSTUK 1 - Verboden gedragingen Art.
7. Gelijke behandeling is gegarandeerd. Gelijke behandeling in de zin van dit Wetboek houdt
het verbod in op elke vorm van discriminatie. In de zin van dit Wetboek, zijn de volgende gedragingen
verboden: 1° rechtstreekse discriminatie; 2° indirecte discriminatie; 3°
intersectionele discriminatie; 4° weigering van redelijke aanpassingen; 5° discriminerende
intimidatie; 6° seksuele intimidatie; 7° opdracht tot discrimineren. HOOFDSTUK
2 - Toegestane onderscheidingen Afdeling 1 - Algemene regels voor de rechtvaardiging van onderscheidingen Onderafdeling
1 - Gerechtvaardigde directe onderscheidingen Art. 8. § 1. Elk direct onderscheid op
grond van één of meerdere van de beschermde criteria, met uitzondering van zogenaamd ras, huidskleur,
afkomst of nationale of etnische afstamming en het geslachtscriterium, vormt een directe discriminatie,
tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen
voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. § 2. Elk direct onderscheid,
in voorkomend geval in combinatie met andere beschermde criteria, op grond van zogenaamd ras, huidskleur,
afkomst of nationale of etnische afstamming, vormt een directe discriminatie, behalve in het geval van: -
een positieve actie; - op het gebied van tewerkstelling en arbeidsbetrekkingen, een wezenlijke
en bepalende beroepsvereiste die krachtens dit Wetboek is toegestaan. § 3. Elk direct
onderscheid dat, in voorkomend geval in combinatie met andere beschermde criteria, op geslacht is gebaseerd,
vormt directe discriminatie, behalve in het geval van: - een positieve actie; - op
het gebied van tewerkstelling en arbeidsbetrekkingen, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste die
krachtens dit Wetboek is toegestaan; - een onderscheid gerechtvaardigd in het licht van afdeling
3 van dit Hoofdstuk; - een maatregel ter bescherming van de zwangerschap, de geboorte of het
moederschap zoals bedoeld in artikel 9. § 4. In afwijking van § 1 vormt op het
gebied van tewerkstelling en arbeidsbetrekkingen elk direct onderscheid dat, in voorkomend geval in combinatie
met andere beschermde criteria, gebaseerd is op seksuele geaardheid, leeftijd, handicap of geloof of
overtuiging, een directe discriminatie, behalve in het geval van: - een positieve actie; -
een wezenlijke of bepalende beroepsvereiste die krachtens dit Wetboek is toegestaan; Wat betreft
het leeftijdscriterium, een rechtvaardiging op basis van legitieme doelstellingen op het gebied van tewerkstellingsbeleid,
de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding, op voorwaarde dat de middelen om deze doelstellingen te bereiken
gepast en noodzakelijk zijn. Art. 9. De bijzondere bepalingen betreffende de bescherming van
de zwangerschap, de geboorte of het moederschap, die zijn vastgesteld om gelijke behandeling van vrouwen
en mannen te bereiken, kunnen niet beschouwd worden als een vorm van discriminatie. Onderafdeling
2 - Indirecte gerechtvaardigde onderscheidingen Art. 10. Elk indirect onderscheid op grond
van één of meerdere van de beschermde criteria vormt een indirecte discriminatie, tenzij: 1°
de ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze die aan de grondslag ligt van dit indirecte
onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van
dat doel passend en noodzakelijk zijn; of 2° in het geval van een indirecte discriminatie op
grond van een situatie van handicap, er wordt aangetoond dat er geen redelijke aanpassingen mogelijk
zijn op grond van de artikelen 11 et 12 van dit Wetboek. Onderafdeling 3 - Redelijke aanpassingen
voor personen met een handicap Art. 11. In het geval dat een persoon met een handicap verzoekt
om een aanpassing in verband met zijn handicap, of in het geval dat een mantelzorger van een persoon
met een handicap verzoekt om een aanpassing in verband met die handicap, wordt deze uitgevoerd. Mocht
dit niet gebeuren, wordt de persoon met een handicap of de mantelzorger verwezen naar de persoon die
aan het verzoek kan voldoen, ofwel geïnformeerd over de redenen voor de weigering in het geval van een
onredelijk verzoek om aanpassing, en krijgt hij, zo nodig, een gelijkwaardig alternatief aangeboden. Art.
12. § 1. Vormt geen indirecte discriminatie, het onderscheid op grond van een handicap, wanneer
wordt aangetoond dat er geen redelijke aanpassingen getroffen mogelijk zijn, zonder een onevenredige
belasting te creëren. § 2. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd
door bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde overheidsbeleid inzake personen met een handicap,
mag zij niet als onevenredig worden beschouwd. § 3. De gewestelijke instanties, de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie, de lokale besturen, de intermediaire organisaties
en de operatoren van socio-professionele inschakeling, zijn verplicht om, wanneer zij een als onredelijke
beschouwde aanpassing weigeren, de betrokken persoon met een handicap of de mantelzorger een gelijkwaardig
alternatief aan te bieden. Afdeling 2 - Wezenlijke en bepalende vereisten op het gebied van
de tewerkstelling, van de Brusselse besturen en van de beroepsopleiding Art. 13. Van een wezenlijke
en bepalende beroepsvereiste kan slechts sprake zijn wanneer: - een bepaald kenmerk, dat verband
houdt met een beschermd criterium, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of
het kader waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is voor de uitoefening van die beroepsactiviteiten;
en - de vereiste berust op een legitieme doelstelling en daarmee evenredig is. Art.
14. § 1. Een direct onderscheid, op grond van één of meerdere kenmerken die verband houden met
één of meerdere van de beschermde criteria, vormt geen directe discriminatie wanneer het betrokken kenmerk
of de betrokken kenmerken wegens de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context
waarin deze wordt uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormen, mits het doel legitiem
is en de vereiste evenredig is aan dit doel. § 2. Een onderscheid dat geheel of gedeeltelijk
op een kenmerk in verband met geslacht berust, met betrekking tot de toegang tot arbeid, inclusief de
opleiding die daartoe de toegang geeft, vormt geen directe discriminatie indien dit kenmerk wegens de
aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend, een wezenlijke
en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en de vereiste evenredig is aan dit doel. Afdeling
3 - Goederen en diensten die exclusief of essentieel bestemd zijn voor de leden van een bepaald geslacht Art.
15. Een direct onderscheid gebaseerd op het geslacht vormt geen directe discriminatie indien de levering
van goederen en diensten die exclusief of essentieel bestemd zijn voor de leden van één geslacht, objectief
gerechtvaardigd is door een legitiem doel en indien de middelen om dit doel te bereiken gepast en noodzakelijk
zijn. Afdeling 4 - Positieve acties Art. 16. § 1. Een onderscheid op grond
van één of meerdere beschermde criteria geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van
directe, indirecte of intersectionele discriminatie, noch van een opdracht tot discriminatie wanneer
dit onderscheid een maatregel van positieve actie inhoudt die is aangenomen met inachtneming van het
door de gewestregering, het College en het Verenigd College gezamenlijk vastgestelde regelgevingskader.
§ 2. Het regelgevingskader zoals bedoeld in § 1 moet de volgende cumulatieve voorwaarden
naleven en uitvoeren: 1° er moet een kennelijke ongelijkheid zijn; 2° het verdwijnen
van deze ongelijkheid moet worden aangewezen als een te bevorderen doelstelling; 3° de maatregel
van positieve actie moet van tijdelijke aard zijn en van die aard zijn dat hij verdwijnt zodra de beoogde
doelstelling is bereikt; 4° de maatregel van positieve actie mag andermans rechten niet onnodig
beperken. § 3. Zolang het in §§ 1 en 2 bedoelde regelgevingskader niet
is aangenomen, kunnen de positieve acties worden uitgevoerd met inachtneming van de vier voorwaarden
zoals bedoeld in § 2. In dat geval, moet de auteur van de positieve actie uitdrukkelijk uitleggen,
bij de uitvoering van de positieve actie, hoe deze actie elk van de vier voorwaarden naleeft en uitvoert. Afdeling
5 - Vrijwaringsbeding Art. 17. § 1. Een onderscheid op grond van de beschermde criteria
geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van discriminatie uit hoofde van dit Wetboek,
wanneer deze wordt opgelegd door of krachtens een wet, decreet of ordonnantie. § 2.
Paragraaf 1 loopt echter niet vooruit op de overeenstemming van bij of krachtens een wet, decreet of
ordonnantie gemaakte onderscheidingen met de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het internationale
recht. TITEL 3 - Algemene beschermingsregelingen HOOFDSTUK 1 - Verboden contractuele
bedingen Art. 18. § 1. De bepalingen die strijdig zijn met dit Deel alsook de contractuele
bedingen die bepalen dat één of meerdere contracterende partijen afzien van de rechten die door dit Deel
worden gewaarborgd, zijn nietig. § 2. De bepalingen zoals bedoeld in § 1 omvatten
de administratieve handelingen, de clausules opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten en
collectieve regelingen, evenals de bedingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten.
§ 3. Op het gebied van tewerkstelling en beroepsopleiding, omvatten de bepalingen zoals bedoeld
in § 1 eveneens de documenten uitgaande van de werkgevers, intermediaire organisaties en de operatoren
van socio-professionele inschakeling, evenals overeenkomsten waarbij deze partij zijn. HOOFDSTUK
2 - Bescherming tegen vergelding Art. 19. § 1. Wanneer een melding wordt gedaan of een
klacht wordt ingediend of een vordering wordt ingesteld door of ten voordele van een persoon wegens schending
van dit Deel, mogen geen nadelige maatregelen worden genomen tegen de betrokken persoon, behalve om redenen
die vreemd zijn aan de melding, de klacht of de vordering of hun inhoud. § 2. De in
§ 1 bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op personen die optreden als raadsheer, verdediger,
getuige of bijstandsverlener ten voordele van het slachtoffer of van de persoon die de klacht indient
of aangifte doet, en voor de personen die optreden als klokkenluider. § 3. Wanneer een
nadelige maatregel wordt genomen ten aanzien van de betrokkene binnen twaalf maanden na het indienen
van de klacht of de melding, of het tijdstip waarop de betrokkene kennis nam van de melding of klacht
of nadat hij redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van deze stappen, dient degene tegen wie de klacht
of de melding gericht is, te bewijzen dat de nadelige maatregel is genomen om redenen die vreemd zijn
aan de klacht. Wanneer een persoon binnen de twaalf maanden nadat hij kennis heeft genomen van
de melding of klacht of nadat hij redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van deze stappen, een nadelige
maatregel neemt ten aanzien van de persoon op wie de vermeende inbreuk betrekking heeft, is het aan de
persoon die de nadelige maatregel heeft genomen om aan te tonen dat de nadelige maatregel geen verband
houdt met de melding of klacht of hun inhoud. Indien door of ten behoeve van de betrokkene een
rechtsvordering is ingesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn verlengd tot drie maanden na
de dag waarop de uitgesproken beslissing in kracht van gewijsde is getreden. § 4. Wanneer
wordt geoordeeld dat er een nadelige maatregel in strijd met paragraaf 1 is genomen, moet de auteur van
de maatregel de betrokkene een schadevergoeding betalen die, naar keuze van die persoon, gelijk is aan
hetzij de in artikel 22 van dit Wetboek bedoelde forfaitaire schadevergoeding, hetzij aan de werkelijk
door de persoon geleden schade. In laatstgenoemd geval, moet de betrokkene de omvang van de geleden schade
bewijzen. De in deze paragraaf bedoelde schadevergoeding kan worden gecumuleerd met de in Hoofdstuk
3 van deze Titel bedoelde schadevergoeding in geval van discriminatie. Art. 20. § 1.
In afwijking van artikel 19, § 4, kan deze persoon of belangenvereniging waarbij hij is aangesloten,
wanneer de nadelige maatregel is genomen door een gewestelijke instantie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
of de Franse Gemeenschapscommissie of een lokaal bestuur waarbij de betrokkene in dienst is, verzoeken
opnieuw in dienst te worden genomen of zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten
uitoefenen. Het verzoek wordt ingediend bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen
volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging, van de
eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden of van enige andere nadelige maatregel. De betrokken werkgever
moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving een standpunt over het verzoek nemen. De
werkgever die de persoon herplaatst en/of hem of haar zijn of haar functie laat uitoefenen onder dezelfde
voorwaarden als voorheen, is verplicht de gederfde verloning wegens ontslag, wijziging van de arbeidsvoorwaarden
of enige andere nadelige maatregel te betalen. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de
nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking een einde heeft genomen. §
2. Indien de werknemer na het in § 1, eerste lid, bedoelde verzoek niet opnieuw in dienst wordt
genomen of zijn functie niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen, en indien er geoordeeld
werd dat de nadelige maatregel in strijd is met de bepalingen van artikel 19, § 1, moet de werkgever
aan de betrokkene een vergoeding betalen die, naar keuze van de werknemer, gelijk is aan een forfaitair
bedrag dat overeenstemt hetzij met de bruto verloning voor zes maanden, hetzij aan de werkelijk door
de betrokkene geleden schade, op voorwaarde dat in laatstgenoemd geval hij de omvang van de geleden schade
bewijst. § 3. De werkgever is verplicht dezelfde vergoeding uit te betalen, zonder dat
de betrokkenen of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten, het in § 1 bedoelde verzoek
om opnieuw in dienst te worden opgenomen of zijn functie onder dezelfde voorwaarden als voorheen te kunnen
uitoefenen moet indienen: 1° wanneer het bevoegde rechtscollege de feiten van discriminatie,
die het voorwerp uitmaken van de klacht, als bewezen heeft geacht; 2° wanneer de betrokkene
de arbeidsbetrekking beëindigt, omdat het gedrag van de werkgever in strijd is met de bepalingen van
artikel 19, § 1, wat volgens de werknemer een reden is om de arbeidsbetrekking zonder opzegging
of voor het verstrijken ervan te beëindigen; 3° wanneer de werkgever de arbeidsbetrekking heeft
beëindigd om dringende redenen en het bevoegde rechtscollege deze beëindiging ongegrond en in strijd
met de bepalingen van artikel 19, § 1 heeft geacht. § 4. Wanneer de nadelige
maatregel getroffen wordt nadat de arbeidsbetrekking beëindigd werd en in strijd wordt bevonden met artikel
19, § 1, is de werkgever verplicht het slachtoffer de in § 2 bedoelde schadevergoeding
te betalen. Art. 21. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt onder klacht of
melding of rechtsvordering onder meer verstaan: - een klacht of een melding ingediend door de
betrokkene bij de Brusselse instantie, het lokale bestuur of de dienst waarbij hij in dienst is, een
organisatie, vereniging, instelling, operator of orgaan tegen wie de klacht is ingediend, overeenkomstig
de van kracht zijnde procedures; - een klacht of een melding bij het orgaan of de organisatie
die verantwoordelijk is voor de vermoedelijke schending, namens de betrokkene, door Unia of het Instituut,
of door een belangenvereniging; - een rechtsvordering ingesteld door de betrokkene; -
een rechtsvordering ingesteld door Unia of het Instituut of een belangenvereniging ten voordele van de
betrokkene of een door Unia of het Instituut of een belangenvereniging met toestemming van de bij de
vermeende inbreuk betrokkene rechtsvordering; - een klacht of melding ingediend door of namens
de betrokkene bij Unia, het Instituut of een belangenvereniging; - een melding, aangifte of
klacht ingediend bij de met de controle belaste ambtenaren of bij de Inspectiedienst van de Gewestelijke
Overheidsdienst Brussel; - een aangifte bij de politie, een klacht met burgerlijke partijstelling
bij de onderzoeksrechter of een kennisgeving aan de Procureur des Konings of de arbeidsauditeur; -
een melding of een klacht ingediend bij de dienst die toezicht houdt op de handelingen en de werking
van overheidsdiensten of -organen of die optreedt met het oog op een minnelijke schikking van geschillen.
§ 2. Wanneer een betrokkene bij de vermoedelijke inbreuk een melding doet, een klacht indient
of een rechtsvordering instelt, of wanneer een in § 1 bedoelde persoon de bedoelde handelingen
verricht, kan hij de in § 1 bedoelde organisatie, dienst of instelling waarvoor de handeling wordt
verricht, om een schriftelijk en gedateerd bewijs verzoeken. Het schriftelijk bewijs verstrekt
door de in § 1 bedoelde organisatie, dienst of instelling bevat de identiteit van de persoon,
de getroffen maatregelen, de datum van de maatregel en de datum van het verzoek om bewijs. Deze organisaties,
diensten en instellingen zijn verantwoordelijk voor de verwerking van deze gegevens in de zin van de
wetgeving inzake de gegevensbescherming. De bewaartermijn voor dit bewijs is de termijn die geldt voor
de opslag van het individuele dossier zoals bepaald in het gegevensbeschermingsbeleid van de verwerkingsverantwoordelijke. HOOFDSTUK
3 - Vergoeding van de slachtoffers Afdeling 1 - Algemene regeling Art. 22. §
1. Ingeval van door dit Deel beoogde discriminatie, kan het slachtoffer, Unia of de belangengroep die
namens het slachtoffer optreedt een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele
aansprakelijkheidsrecht. De persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden moet het slachtoffer
een schadevergoeding betalen die, naar keuze van het slachtoffer, overeenstemt hetzij een door §
2 vastgesteld forfaitair bedrag, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd
geval, moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De forfaitaire
vergoeding voor morele schade ten gevolgde van discriminatie wordt door de rechter vastgesteld op 2.000
euro tot 6.000 euro. De factoren waarop de rechter zijn beoordeling moet baseren zijn de volgende: 1°
het feit dat de persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden, niet kan aantonen dat de betrokken
nadelige behandeling ook zonder discriminatie zou zijn toegepast; 2° in het geval van intersectionele
discriminatie, de veelheid aan beschermde criteria waarop de discriminatie is gebaseerd; 3°
een door de verzoeker aangetoonde context van systemische discriminatie, dit wil zeggen een situatie
waarin een geheel van formele en informele gedragingen, regels en praktijken in een organisatie op elkaar
inwerken en samen een algemeen effect veroorzaken van uitsluiting en benadeling van mensen met één of
meerdere beschermde criteria; 4° andere omstandigheden waaruit de bijzondere ernst van de geleden
morele schade blijkt. § 3. In geval van meervoudige discriminatie wordt de in §
2 bedoelde forfaitaire marge afzonderlijk toegepast op elke vastgestelde discriminatie. §
4. De in § 2 bedoelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd, rekening houdend met
het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november, met toepassing van de volgende indexeringsformule:
het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld
door het beginindexcijfer. Het beginindexcijfer is die van de maand november 2023. Afdeling
2 - Specifieke regeling voor Brusselse besturen Art. 23. § 1. Ingeval van een door
dit Deel beoogde discriminatie in het kader van een arbeidsbetrekking kan het slachtoffer, Unia of de
belangengroep die namens het slachtoffer optreedt een vergoeding van zijn of haar schade vorderen op
grond van het contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De gewestelijke instantie,
de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie, of het lokale bestuur
die, als werkgever, het discriminatieverbod heeft geschonden, betaalt het slachtoffer een schadevergoeding
die naar keuze van het slachtoffer, gelijk is aan hetzij een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in §
2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd geval moet het slachtoffer
de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De forfaitaire schadevergoeding voor
materiële en morele schade zoals vermeld in § 1, is gelijk aan de bruto bezoldiging voor zes maanden,
tenzij de werkgever de werkgever aantoont dat de nadelige behandeling ook zonder discriminatie zou zijn
toegepast. In dat laatste geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele
schade beperkt tot drie maanden bruto bezoldiging. Wanneer de materiële schade die voortvloeit
uit een door dit Wetboek beoogde discriminatie kan worden vergoed door toepassing van de nietigheidssanctie
voorzien in artikel 18, is de forfaitaire vergoeding voor de morele schade, geleden ten gevolge van discriminatie,
vastgesteld overeenkomstig artikel 22. § 3. De forfaitaire schadevergoeding bedoeld
in §§ 1 en 2 kan worden gecumuleerd met beschermingsvergoedingen ten gevolgde van de beëindiging
van een arbeidsrelatie, tenzij anders vereist door of krachtens de wet. Afdeling 3 - Specifieke
regeling voor huisvesting Art. 24. § 1. Ingeval van een door dit Deel beoogde discriminatie
op het gebied van huisvesting, kan het slachtoffer, Unia of de belangengroep die namens het slachtoffer
optreedt een schadevergoeding vorderen overeenkomstig het contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De
persoon die het discriminatieverbod heeft geschonden, moet aan het slachtoffer een schadevergoeding betalen
die, naar keuze van het slachtoffer, gelijk is aan hetzij een forfaitair bedrag zoals uiteengezet in
§ 2, hetzij aan de werkelijk door het slachtoffer geleden schade. In laatstgenoemd geval, moet
het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De in § 1 bedoelde
forfaitaire vergoeding voor morele schade wordt vastgesteld op een bedrag van zes maanden huur.
§ 3. In afwijking van §§ 1 en 2 moet, wanneer geen enkele huurprijs als referentie
kan worden gebruikt om de forfaitaire vergoeding vast te stellen, worden verwezen naar de referentiehuurprijs
die is opgenomen in het indicatief rooster van de huurprijzen, zoals bedoeld in de Brusselse huisvestingscode. HOOFDSTUK
4 - Bekendmaking van de beslissing Art. 25. Wanneer de rechtbank oordeelt dat er sprake is van
discriminatie, kan zij bevelen dat er gedurende een door haar te bepalen periode een samenvatting van
haar beslissing wordt aangeplakt, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of in de
aan hem toebehorende ruimten, en kan zij bevelen dat deze samenvatting wordt gepubliceerd of verspreid
in kranten of op enige andere wijze, met uitzondering van publicatie op het internet, en dit alles op
kosten van de overtreder. De beslissing om de samenvatting aan te brengen, te publiceren en/of te verspreiden
moet gerechtvaardigd zijn om toekomstige discriminatie te voorkomen. De methodes voor het tonen, publiceren
en/of verspreiden van de samenvatting zullen gerechtvaardigd worden met betrekking tot hetzelfde doel.
De samenvatting is volledig anoniem wat het slachtoffer betreft. De identiteit van de dader van de discriminatie
wordt vermeld indien het een rechtspersoon betreft. Indien de dader een meerderjarige natuurlijke persoon
is, kan de rechtbank bevelen dat zijn of haar identiteit wordt vermeld indien zij, in het licht van de
omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat dit strikt noodzakelijk is om toekomstige discriminatie
door dezelfde dader te voorkomen. De beslissing om de identiteit van de dader te vermelden wanneer deze
een meerderjarige natuurlijke persoon is, moet door de rechter specifiek worden gemotiveerd. In
afwijking van het eerste lid kan, indien het slachtoffer daarom verzoekt, ten aanzien van de dader van
discriminatie die een rechtspersoon is, publicatie op het internet worden bevolen indien de vastgestelde
discriminatie heeft plaatsgevonden in een context van systemische discriminatie zoals bedoeld in artikel
22, § 2, 3°. De rechter zal specifieke redenen geven voor de beslissing om de samenvatting op
het internet te publiceren. Publicatie op het internet kan ook worden bevolen als het slachtoffer daarom
vraagt, ongeacht of de dader een rechtspersoon of een meerderjarige natuurlijke persoon is, als de vastgestelde
discriminatie zich op het internet heeft voorgedaan. Indien de dader een meerderjarige natuurlijke persoon
is, mag zijn of haar identiteit alleen worden vermeld in de in het eerste lid genoemde omstandigheden,
rekening houdend met de gevolgen van publicatie op het internet voor zijn of haar privéleven. TITEL
4 - Specifieke beschermingsregelingen HOOFDSTUK 1 - Toepassing van gelijke behandeling op het
gebied van werkgelegenheid, en gewestelijke en lokale overheidsdiensten Art. 26. Voor hetzelfde
werk of voor werk waaraan eenzelfde waarde wordt toegekend, moet elke discriminatie op grond van geslacht
of gezinsverantwoordelijkheid uit alle elementen en voorwaarden van de bezoldiging worden geweerd. In
het bijzonder wanneer een systeem van werkclassificatie wordt gebruikt voor het bepalen van de bezoldigingen,
moet dit systeem steunen op dezelfde criteria voor mannelijke en vrouwelijke, onafhankelijk van de gezinsverantwoordelijkheid
werknemers en moet de discriminatie op grond van geslacht uitsluiten. Art. 27. § 1.
Een werknemer verbonden door een arbeidsbetrekking, die in moederschapsverlof, bevallingsverlof, adoptieverlof
of een ander verlof in verband met de gezinsverantwoordelijkheden is, heeft het recht om na dit verlof
zijn/haar functie of een gelijkwaardige functie weer op te nemen onder dezelfde voorwaarden.
§ 2. De werknemer heeft het recht op elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij het
recht zou hebben gehad tijdens haar afwezigheid wegens het moederschapsverlof, het geboorteverlof, het
adoptieverlof of een ander verlof in verband met gezinsverantwoordelijkheden. § 3. De
werknemer heeft het recht op alle verworven of nog te verwerven rechten tijdens haar moederschapsverlof,
geboorteverlof, adoptieverlof of ander verlof in verband met gezinsverantwoordelijkheden. §
4. Elk slachtoffer van een inbreuk in de zin van de §§ 1 tot en met 3 kan ofwel de in artikel
23 bedoelde forfaitaire schadevergoeding eisen, ofwel de schade die hij daadwerkelijk heeft geleden.
In het laatste geval, moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. HOOFDSTUK
2 - Toepassing van de gelijke behandeling in de beroepsopleiding Art. 28. Dit hoofdstuk is van
toepassing op elk persoon die zich op om het even welk niveau inlaat met professionele oriëntatie, opleiding,
vorming, vervolmaking en omschakeling, evenals op al diegenen die op deze gebieden informatie of reclame
verspreiden binnen de volgende instellingen: - het "Institut bruxellois francophone pour la
Formation professionnelle" opgericht door het decreet van 17 maart 1994 van de Franse Gemeenschapscommissie
houdende oprichting van het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle"; -
de centra voor beroepsopleiding erkend door het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle"
en bepaald in de artikelen 6 tot 10 van het besluit van 12 mei 1987 van de Executieve van de Franse Gemeenschap
met betrekking tot de beroepsopleiding; - de instellingen van socioprofessionele inschakeling
erkend overeenkomstig het decreet van 27 april 1995 van de Franse Gemeenschapscommissie met betrekking
tot de erkenning van sommige instellingen van socioprofessionele inschakeling en de betoelaging van hun
activiteiten inzake beroepsopleiding om de kansen van niet-werkende en laaggeschoolde werkzoekenden op
werk te verhogen in het kader van gecoördineerde voorzieningen van socioprofessionele inschakeling; -
de centra voor permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen erkend
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, overeenkomstig het besluit van 28 oktober 1991 van de Executieve
van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de centra voor permanente
vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen. Art. 29. Gelijke behandeling
dient te worden gewaarborgd aan elke persoon in de bepalingen en praktijken met betrekking tot professionele
oriëntatie, opleiding, vorming, vervolmaking en omschakeling. Gelijke behandeling dient te worden
eveneens gewaarborgd wat betreft de toegang tot examens en de voorwaarden tot verkrijging en aflevering
van alle soorten van diploma's, getuigschriften en titels. Behalve in het geval van een overeenkomstig
artikel 16 toegestane positieve actie, is het met name verboden: 1° te verwijzen naar een beschermd
criterium in voorwaarden of criteria met betrekking tot de professionele oriëntatie, opleiding, vorming,
vervolmaking en omschakeling, of om in deze voorwaarden of criteria elementen te gebruiken die, zelfs
zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar deze kenmerken, aanleiding geven tot discriminatie; 2°
in de informatie of reclame, de professionele oriëntatie, opleiding, vorming, vervolmaking en omschakeling
voor te stellen als meer in het bijzonder passend voor personen op grond van een beschermd criterium; 3°
de toegang te weigeren of te hinderen tot professionele oriëntatie, opleiding, vorming, vervolmaking
en omschakeling omwille van expliciete of impliciete redenen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn
gebaseerd op een beschermd criterium; 4° al naargelang een beschermd criterium verschillende
voorwaarden creëren voor het verkrijgen of de aflevering van alle soorten van diploma's, getuigschriften
en titels van welke aard ook. Art. 30. Om de toepassing van het beginsel van de gelijke behandeling
ten aanzien van personen met een handicap te waarborgen, dienen redelijke aanpassingen te worden verricht.
Dit betekent met name dat de in artikel 28 bedoelde personen in een concrete situatie de passende maatregelen
treffen om de toegang mogelijk te maken tot de beroepsoriëntatie, de informatie over beroepen, opleidings-,
vervolmaking- en omschakelingsmaatregelen, tenzij deze maatregelen een onevenredige last opleggen. Deze
last mag niet worden beschouwd als onevenredig indien deze in toereikende mate wordt gecompenseerd door
geldende maatregelen. HOOFDSTUK 3 - Toepassing van gelijke behandeling op het gebied van huisvesting Art.
31. Onverminderd de regelgeving van toepassing op de openbare vastgoedoperatoren en sociale verhuurkantoren,
kiest de verhuurder zijn huurder vrij en zonder discriminatie en de vastgoedmakelaar vrij en zonder discriminatie
zijn huurder. Dit hoofdstuk bepaalt de informatiegegevens alsmede de rechtvaardigingen die een
verhuurder bij de kandidaat-huurder kan inwinnen. Art. 32. § 1. De verhuurder mag de
volgende algemene gegevens inwinnen, met naleving van de regelgeving betreffende de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer: 1° voor het bezoek: a) de naam en voornaam van de kandidaat-huurder(s);
b) een communicatiemiddel met de kandidaat-huurder; 2° ter ondersteuning van de kandidaatstelling:
a) het bedrag van de financiële middelen waarover de huurder beschikt of de raming ervan om na te gaan
of de kandidaat in staat is om de huur te betalen; b) het aantal personen dat deel uitmaakt
van het gezin om na te gaan of het gehuurde goed geschikt is gelet op de oppervlakte ervan; 3°
met het oog op het opstellen en sluiten van een huurovereenkomst: a) elk document dat het
mogelijk maakt de identiteit van de huurder en zijn bekwaamheid om te contracteren vast te stellen;
b) de burgerlijke stand van de huurder indien deze gehuwd is of wettelijk samenwonend, rekening houdend
met de bescherming van de gezinswoning zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. § 2.
De gewestregering kan een gestandaardiseerd document vaststellen met de informatie die door de verhuurder
opgevraagd kan worden. Dit document bevat en detailleert ten minste de inhoud en de vorm van de informatie
bedoeld in § 1. De gewestregering kan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en Unia,
andere informatie bepalen die door de verhuurder opgevraagd kan worden, alsook de inhoud en de vorm ervan.
§ 3. Noch de oorsprong noch de aard van de middelen mogen door de verhuurder in aanmerking worden
genomen om een woning te weigeren. § 4. Persoonsgegevens van kandidaat-huurders mogen
door de verhuurder, ten welke titel ook, slechts worden bewaard gedurende een periode van maximaal zes
maanden die nodig is voor de behandeling van hun kandidaatstelling alsook, indien nodig, gedurende een
periode van maximaal 10 jaar die nodig is voor de afhandeling van geschillen in verband met mogelijke
discriminatie. Persoonsgegevens van huurders mogen worden bewaard gedurende de volledige looptijd
van de betreffende huurovereenkomst en tot 5 jaar daarna, alsook, indien nodig, gedurende een periode
van maximaal 10 jaar die nodig is voor de afhandeling van geschillen in verband met mogelijke discriminatie. Art.
33. Onverminderd artikel 32, § 1, kan de kandidaat-huurder vóór het sluiten van de huurovereenkomst
een bezoek aan het pand eisen. TITEL 5 - Opsporing en vervolging van discriminatie HOOFDSTUK
1 - Discriminatietesten Afdeling 1 - Tewerkstelling Art. 34. § 1. In het kader
van de toepassing van de discriminatietesten zoals bedoeld in artikel 4/3, § 2, van de ordonnantie
van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk
in geval van inbreuk op deze reglementeringen, moet Actiris: 1° elke eerste en vijftiende dag
van de maand via elektronische weg aan de ambtenaren, die door de gewestregering zijn aangewezen om toe
te zien op de toepassing van dit Wetboek op het gebied van de tewerkstelling, alle klachten of meldingen
doorgeven die haar integratiedienst voor gediscrimineerde werkzoekenden heeft ontvangen en die een voldoende
vermoeden van discriminatie inhouden, met de uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer, ongeacht
of hij of zij anoniem wenst te blijven of niet; 2° de ambtenaren die door de gewestregering
zijn aangewezen om toe te zien op de toepassing van dit Wetboek op het gebied van de tewerkstelling,
binnen een termijn van ten hoogste tien dagen na het verzoek, via elektronische weg geanonimiseerde curricula
vitae toezenden die de uitvoering van de in artikel 4/3, § 2, van de ordonnantie van 30 april
2009 bedoelde tests mogelijk maken. Actiris ziet erop toe dat de persoonsgegevens waar de doorgifte
in 2° betrekking op heeft passend en relevant zijn en beperkt blijven tot wat noodzakelijk is voor de
doeleinden waarvoor ze worden verwerkt. De gewestregering bepaalt de modaliteiten en procedures
voor de toezending van de in het eerste lid bedoelde gegevens. § 2. De Gewestelijke
Werkgelegenheidsinspectie van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel kan de persoonsgegevens van werkgevers,
van de persoon die zich als het slachtoffer van discriminatie beschouwt en van andere personen verzamelen,
opslaan, verwerken of meedelen voor zover dat nodig en passend is voor de vervulling van de opdracht
van openbare nut zoals bedoeld in artikel 4/3 van de ordonnantie van 30 april 2009 en de wettelijke verplichtingen
overeenkomstig dit Wetboek. Het doel van de verwerking van persoonsgegevens is hoofdzakelijk
het bestrijden van discriminatie en het uitvoeren van de tests zoals bedoeld in artikel 4/3, §
2, van de ordonnantie van 30 april 2009. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, zijn
de specifieke doeleinden van de verwerkingen van persoonsgegevens in verband met de uitvoering van de
tests zoals bedoeld in artikel 4/3, § 2, van de ordonnantie van 30 april 2009, de in §
2 omschreven doeleinden. § 3. De Gewestelijke Werkgelegenheidsinspectie van de Gewestelijke
Overheidsdienst Brussel is belast met de verwerking van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 4,
7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens, in verband met de in paragraaf 2 vermelde doeleinden. Actiris
is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens, in de zin van artikel 4, 7), van de algemene
verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer
van die gegevens, wat betreft de doeleinden vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°. § 4.
Zonder afbreuk te doen aan andere wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een langere
bewaartermijn, mogen de overeenkomstig § 2 niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden
waarvoor ze verwerkt worden, met een maximale bewaringstermijn die niet langer mag duren dan een jaar
na de definitieve stopzetting van de procedures en gerechtelijke, administratieve en buitengerechtelijke
beroepen die voortvloeien uit de vaststellingen door de Gewestelijke Werkgelegenheidsinspectie. Art.
35. De persoondie zich als slachtoffer beschouwt en een klacht over discriminatie heeft ingediend bij
de Gewestelijke Werkgelegenheidsinspectie van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel ofbij Actiris,
wordt op de hoogte gebracht van het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven. Afdeling 2 -
Huisvesting Art. 36. § 1. Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 6 en 20 van de Brusselse
Huisvestingscode heeft de Gewestelijke Huisvestingsinspectiedienst van de Gewestelijke Overheidsdienst
Brussel de opdracht om de naleving van de verplichtingen die bedoeld zijn bij of krachtens de bepalingen
van de in dit Deel vastgestelde verplichtingen inzake huisvesting. De ambtenaren van de Gewestelijke
Huisvestingsinspectiedienst hebben de bevoegdheid om de inbreuken tegen de bepalingen van dit Deel op
het gebied van huisvesting op te sporen en vast te stellen in processen-verbaal, die rechtsgeldig zijn
tot bewijs van het tegenovergestelde. Ze kunnen, binnen de uitoefening van hun opdracht, zelf of met
inschakeling van acteurs of erkende verenigingen die ijveren voor integratie via huisvesting en die daartoe
zijn erkend, discriminatietesten inzake toegang tot huisvesting verrichten of laten verrichten, die gericht
zijn op vastgoedmakelaars, verhuurders en hun vertegenwoordigers, waarmee op gecontroleerde wijze een
verschil in behandeling op grond van een of meer beschermde criteria kan worden bepaald. De
gewestregering bepaalt de voorwaarden voor de in het vorige lid bedoelde erkenning, teneinde de onafhankelijkheid,
onpartijdigheid en de opleiding in verband met discriminatieproblemen in de huisvestingssector van de
erkenninghouders te waarborgen. De discriminatietesten in de huisvestingssector kunnen de volgende
vormen aannemen: 1° de situatietest: twee personen of meer, reëel of fictief, die gelijkaardige
profielen vertonen die behalve het/de te testen criterium/a niet sterk van elkaar verschillen en die
hun belangstelling kenbaar maken of hun kandidatuur indienen bij een verhuurder, zijn vertegenwoordiger
of een vastgoedmakelaar, waarna de antwoorden met elkaar vergeleken worden met het oog op het nakijken
of zij voldoen aan de bepalingen van dit Deel; 2° de mysterie cliënt: een reële of fictieve
cliënt of kandidaat die een vraag aan een verhuurder of aan een vastgoedmakelaar voorlegt met het oog
op het nakijken of het van de overeenkomst gegeven antwoord overeenkomt met de bepalingen van dit Deel.
§ 2. De verzoeken zoals bedoeld in § 1, kunnen per post, via elektronische weg of telefonisch
worden gedaan. § 3. Wanneer de discriminatietest wordt uitgevoerd door de ambtenaren
van de Gewestelijke Huisvestingsinspectiedienst, kunnen zij een valse identiteit gebruiken zonder dat
zij zich moeten legitimeren of erop moeten wijzen dat de bij deze gelegenheid gedane vaststellingen kunnen
worden aangewend voor de controle op de goede naleving van de bepalingen van dit Deel. §
4. De discriminatietest mag niet van uitlokkende aard zijn, dat wil zeggen hij moet zich beperken tot
het creëren van de gelegenheid om een discriminerende praktijk aan het licht te brengen door een procedure
inzake overdracht van informatie aan potentiële huurders, selectie van huurders en afsluiten van huurovereenkomst
zonder overdrijven na te bootsen. § 5. De overeenkomstig deze bepaling uitgevoerde discriminatietest
vormt, indien hij positief is, een feit waardoor verondersteld kan worden dat er sprake is van directe
of indirecte discriminatie, die mogelijk bestraft wordt in toepassing van artikel 54. §
6. Indien de discriminatietest positief is, gaat de Gewestelijke Huisvestingsinspectiedienst over tot
hoorzittingen in overeenstemming met artikel 37, § 2. § 7. Alle acties ondernomen
tijdens de discriminatietest, en de resultaten ervan worden in een verslag opgetekend. Het verslag
omvat ten minste het proces-verbaal van de hoorzitting bedoeld in § 6, desgevallend de redenen
voor het rechtvaardigen van het begaan van misdrijven die absoluut noodzakelijk zijn voor de uitoefening
en het einddoel van de opdrachten. § 8. De persoonsgegevens die in het kader van discriminatietesten
worden ingewonnen en verwerkt, omvatten de volgende categorieën: 1° identificatiegegevens,
inclusief de naam en voornaam; 2° contactgegevens, inclusief het telefoonnummer en het e-mailadres; 3°
andere informatie die het contact vergemakkelijkt, bijvoorbeeld de taal en het adres van de verblijfplaats; 4°
informatie die betrekking heeft op de betrokken natuurlijke personen en die het al dan niet bestaan
van discriminatie in de zin van deze titel aan het licht kan brengen, met inbegrip van kenmerken in verband
met de betrokken woning; 5° schriftelijke communicatie en beeld- of geluidsopnames.
§ 9. De persoonsgegevens die in het kader van discriminatietesten worden ingewonnen en verwerkt,
mogen slechts maximaal 5 jaar worden bewaard, indien de test geen discriminatie aan het licht brengt.
De gegevens die discriminatie aan het licht brachten, worden bewaard gedurende een periode van maximaal
10 jaar die nodig is om het discriminatiegeschil in kwestie af te handelen. § 10. Wanneer
een discriminatietest wordt uitgevoerd door acteurs of erkende verenigingen die ijveren voor integratie
via huisvesting als bedoeld in het tweede lid van § 1, zorgen zij ervoor dat zij de betrokken
persoonsgegevens verzamelen en verwerken overeenkomstig de wet en de instructies van de Gewestelijke
Huisvestingsinspectie die optreedt als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van verordening (EU) nr.
2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG; Onverminderd de gevallen van openbaarmaking waarin de wet voorziet,
waken deze acteurs en erkende verenigingen eveneens over de vertrouwelijkheid en de passende bescherming
van deze gegevens, terwijl de Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie erop zal toezien dat de juistheid
van deze gegevens wordt gecontroleerd. Art. 37. § 1. Wanneer er door de Gewestelijke
Huisvestingsinspectiedienst discriminatie wordt vastgesteld of wanneer deze een discriminatietest verwezenlijkt
die in toepassing van artikel 36 directe of indirecte discriminatie aan het licht brengt, wordt het proces-verbaal
dat een inbreuk zoals bedoeld in dit Deel vaststelt, en dat de in artikel 36, § 7, bedoelde informatie
alsook het beschermde criterium of de beschermde criteria waarop de vastgestelde discriminatie gebaseerd
is, bevat, overgemaakt aan de Procureur des Konings in de vorm en volgens de termijnen voorzien door
de gewestregering, indien deze discriminatie mogelijk ook een strafrechtelijke inbreuk is. De
Procureur des Konings maakt zijn beslissing om de vermoedelijke dader van een inbreuk op de bepalingen
van dit Deel, al dan niet binnen de termijn voorzien door de gewestregering te vervolgen, over aan de
leidend ambtenaar. De beslissing van de Procureur des Konings om de overtreder te vervolgen
sluit de toepassing van een alternatieve administratieve geldboete uit. De beslissing van de
Procureur des Konings om de overtreder niet te vervolgen of de afwezigheid van een beslissing binnen
de termijn die op grond van het eerste lid afgesproken is, maakt de toepassing van een alternatieve administratieve
geldboete mogelijk. § 2. Alvorens het in § 1 bedoelde proces-verbaal naar de
Procureur des Konings wordt verzonden, wordt de beschuldigde overtreder gehoord door de leidend ambtenaar
van de Gewestelijke Huisvestingsinspectiedienst of door de beambte die hij hiertoe machtigt. De
verhoorde mag bij deze verhoren vergezeld worden door een persoon naar keuze. De leidend ambtenaar
van de Gewestelijke Huisvestingsinspectiedienst kan, in voorkomend geval, na dit verhoor beslissen om
de procedure al dan niet voort te zetten. De gewestregering preciseert de organisatorische modaliteiten
met betrekking tot de hoorzitting. Art. 38. Afhankelijk van de ernst van de feiten, die wordt
beoordeeld door de Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie, kunnen de partijen vragen elkaar te ontmoeten.
De ontmoeting is niet verplicht en kan enkel plaatsvinden als de tegenpartij er schriftelijk mee instemt.
Iedere partij kan de ontmoeting op elk moment beëindigen. De weigering of het besluit om de bijeenkomst
op elk moment te beëindigen mag niet in het nadeel zijn van het slachtoffer. Art. 39. §
1. Het slachtoffer dat wegens discriminatie in de huisvestingssector bij de Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie
een klacht heeft ingediend, wordt op de hoogte gebracht van het verdere verloop. § 2.
De Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie, in het kader van haar in artikel 36 bedoelde opdrachten,
en de instellingen bedoeld in artikel 175, in het kader van hun in artikel 175, tweede lid, 1° en 3°,
bedoelde opdrachten, wisselen persoonsgegevens uit die hen in staat te stellen hun respectieve wettelijke
opdrachten inzake de strijd tegen discriminatie in de huisvestingssector uit te voeren wanneer er meldingen
worden ingediend bij de instellingen bedoeld in artikel 175, onverminderd de bepalingen bedoeld in de
verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer
van die gegevens. In het kader van deze gegevensuitwisseling zijn de Gewestelijke Huisvestingsinspectie
en de in artikel 175 bedoelde instellingen afzonderlijke verwerkingsverantwoordelijken. De Gewestelijke
Huisvestingsinspectie en de in artikel 175 bedoelde instellingen stellen een formulier op voor de uitwisseling
van persoonsgegevens waarin gewaarborgd wordt dat de verwerking beperkt blijft tot de hierna genoemde
categorieën persoonsgegevens en categorieën van betrokkenen. De categorieën van verwerkte persoonsgegevens
zijn de contactgegevens (naam, voornaam, adres), dossiernummer, de beschrijving van de feiten in verband
met de inbreuken die verbonden zijn aan het dossier, de eventuele relevante beschermde criteria, de uitgevoerde
discriminatietesten (de contactgegevens van de verhuurder, de fictieve e-mailadressen die zijn gebruikt,
de geteste beschermde criteria) en de resultaten van die testen, het overzicht van de gevoerde hoorzittingen
en of de betrokken aangeklaagden al dan niet vervolgd werd, het al dan niet bestaan van een administratieve
sanctie en de motivering voor de al dan niet opgelegde sanctie, en de status van het dossier. In elk
geval worden enkel die gegevens meegedeeld die relevant en niet overmatig zijn voor het bereiken van
de in het eerste lid genoemde doeleinden. De categorieën van betrokkenen van wie de gegevens
zullen worden verwerkt, zijn verzoekers, slachtoffers, getuigen en aangeklaagden. De categorieën
van ontvangers van de persoonsgegevens zijn de dossierbeheerders en de leden van de hiërarchische lijn,
al naargelang zij die gegevens nodig hebben voor het vervullen van hun functie de medewerkers voor wie
de toegang tot de gegevens nodig is voor de uitoefening van hun functie, de leden van de hiërarchische
lijn, de raad van bestuur, ICT-beheerders en de onderaannemers van de Gewestelijke Huisvestingsinspectie
en de in artikel 175 bedoelde instellingen. Zij ontvangen deze gegevens op voorwaarde dat de verwerking
ervan noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid genoemde doeleinden en dat de door de
verwerkingsverantwoordelijken bepaalde garanties inzake veiligheid en verwerking in acht worden genomen. De
verwerkte persoonsgegevens worden bewaard voor een periode van maximaal 10 jaar vanaf het moment dat
het dossier bij de instellingen wordt geopend, onverminderd een langere bewaringstermijn in geval van
een rechtsvordering of in geval van toepassing van de archiefwet van 24 juni 1955. Deze termijn wordt
bovendien verkort wanneer de bewaring van gegevens niet langer noodzakelijk is om de in het eerste lid
genoemde doeleinden te bereiken. Art. 40. Onverminderd hetgeen reeds is bepaald met betrekking
tot discriminatietesten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 36 en de uitwisseling van persoonsgegevens
in verband met klachten, meldingen en vastgestelde feiten overeenkomstig artikel 39, verwerkt de Directie
Gewestelijke Huisvestingsinspectie, om haar opdracht met betrekking tot het toezicht op de naleving van
de door of krachtens dit Deel, vastgestelde verplichtingen, de volgende categorieën persoonsgegevens
met betrekking tot vastgoedmakelaars, verhuurders en hun vertegenwoordigers, slachtoffers van discriminatie
en alle andere personen die in dit verband een rol spelen of worden vermeld: 1° identificatiegegevens,
inclusief de naam en voornaam; 2° contactgegevens, inclusief het telefoonnummer en het e-mailadres; 3°
andere informatie die het contact vergemakkelijkt, bijvoorbeeld de taal en het adres van de verblijfplaats; 4°
gegevens met betrekking tot het eigendom van de betrokken woningen; 5° stedenbouwkundige gegevens
met betrekking tot de betrokken woningen; 6° schriftelijke correspondentie en beeld- of geluidsopnames; 7°
alle andere informatie die het al dan niet bestaan van discriminatie in de zin van deze titel aan het
licht kan brengen en, in voorkomend geval, aanleiding kan geven tot een bestraffing, met inbegrip van,
in voorkomend geval, de categorieën van gegevens bedoeld in de artikelen 9 en 10 van verordening EU 2016/679
van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen
in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. De
persoonsgegevens die discriminatie aan het licht kunnen brengen, worden bewaard voor een termijn van
maximaal tien jaar, gedurende de tijd die nodig is om het discriminatiegeschil in kwestie af te handelen. Met
uitzondering van de gevallen die reeds bij of krachtens de wet zijn voorzien, worden de door de Directie
Gewestelijke Huisvestingsinspectie verwerkte persoonsgegevens aan derden doorgegeven indien en voor zover
deze doorgifte noodzakelijk blijkt voor de in § 1 genoemde doeleinden. Onverminderd de
bepalingen bedoeld in de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april
2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, heeft de Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie
toegang tot de authentieke bronnen en de databanken die nodig zijn voor de uitoefening van haar opdrachten
waarmee zij krachtens deze titel is belast. In dit verband heeft de Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie
toegang tot de informatie uit het Rijksregister die zij nodig heeft, en dit overeenkomstig artikel 5,
§ 1, 1° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke
personen. De Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie is tevens gemachtigd om de rijksregisternummers
op te vragen en te gebruiken, overeenkomstig artikel 8, § 1, derde lid, van dezelfde wet. De
Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie heeft toegang tot de onlineapplicatie MyRent die door de
Federale Overheidsdienst Financiën ter beschikking wordt gesteld voor de elektronische aanbieding ter
registratie van huurovereenkomsten en de essentiële onderdelen ervan. Zij heeft ook toegang
tot de nodige informatie in de kadastrale gegevens die worden beheerd door de Algemene Administratie
van de Patrimoniumdocumentatie. HOOFDSTUK 2 - Vorderingen tot staking Art. 41. §
1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van Unia, van één van de belangenverenigingen
of van het openbaar ministerie, stelt de voorzitter van de bevoegde rechtbank het bestaan vast van een
zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van dit Deel worden overtreden en beveelt
hij de staking ervan., Indien de voorzitter van de rechtbank dit nodig acht, kan hij positieve bevelen
uitvaardigen om een herhaling van de vastgestelde discriminatie te voorkomen. De voorzitter van de rechtbank
kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde is gemaakt aan de overtreding.
§ 2. Op vraag van het slachtoffer, Unia of de belangenvereniging die namens hem optreedt, kan
de voorzitter van de rechtbank de in artikelen 22 tot 24 bedoelde forfaitaire schadevergoeding toekennen
aan de persoon die zichzelf als slachtoffer beschouwt. § 3. De voorzitter van de rechtbank
kan bevelen dat een samenvatting van zijn beslissing die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door
hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de overtreder of de lokalen die hem
toebehoren, en bevelen dat deze samenvatting in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt,
met uitzondering van een publicatie op het internet, dit alles op kosten van de overtreder. Het besluit
tot bekendmaking, publicatie en/of verspreiding steunt op de noodzaak om een einde te maken aan de handeling
die een inbreuk vormt op de bepalingen van dit deel en om toekomstige discriminatie te voorkomen. De
methoden van bekendmaking, publicatie en/of verspreiding worden gemotiveerd in het licht van dezelfde
doelstellingen. De samenvatting is volledig anoniem wat het slachtoffer betreft. De identiteit van de
dader van de discriminatie wordt vermeld indien het een rechtspersoon betreft. Indien de dader een meerderjarige
natuurlijke persoon is, kan de voorzitter van de rechtbank bevelen dat zijn of haar identiteit wordt
vermeld indien hij of zij, in het licht van de omstandigheden van de zaak, van mening is dat een dergelijke
vermelding strikt noodzakelijk is om een einde te maken aan de handeling die in strijd is met de bepalingen
van dit deel, of om toekomstige discriminatie door dezelfde dader te voorkomen. De beslissing om de identiteit
van de dader te vermelden wanneer deze een meerderjarige natuurlijke persoon is, is onderworpen aan een
specifieke motivering door de voorzitter van de rechtbank. In afwijking van het eerste lid kan
publicatie op het internet worden bevolen wanneer het slachtoffer daarom verzoekt, ten opzichte van de
dader van discriminatie die een rechtspersoon is, indien de waargenomen discriminatie plaatsvond in een
context van systematische discriminatie zoals bedoeld in § 1. De beslissing om de samenvatting
op het internet te publiceren is onderworpen aan een specifieke motivering door de voorzitter van de
rechtbank. Publicatie op het internet kan ook worden bevolen als het slachtoffer daarom verzoekt, ongeacht
of de dader een rechtspersoon of een meerderjarige natuurlijk persoon is, als de vastgestelde discriminatie
zich op het internet heeft voorgedaan. Indien de dader een meerderjarige natuurlijk persoon is, mag zijn
of haar identiteit alleen worden vermeld in de in het eerste lid bedoelde omstandigheden, rekening houdend
met de gevolgen van publicatie op het internet voor zijn of haar privéleven. § 4. De
vordering die steunt op § 1 wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding. Zij kan
worden ingesteld bij verzoekschrift. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de bevoegde
rechtbank of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie. Op straffe van
nietigheid, vermeldt het verzoekschrift: 1° de dag, de maand en het jaar; 2° de naam,
de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker; 3° de naam en het adres van de
natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld; 4° het voorwerp
en de uiteenzetting van de middelen van de vordering. De griffier van de rechtbank verwittigt
onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd,
en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden
van de gerechtsbrief. Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens
dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht. Wanneer een vordering tot staking van bij de strafrechter
aanhangig gemaakte feiten ingesteld is, wordt over de strafvervolging pas uitspraak gedaan nadat over
de vordering tot staking een in kracht van gewijsdegetreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting,
is de verjaring van de strafvordering geschorst. Het vonnis is uitvoerbaar bij provisie, niettegenstaande
enig rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het wordt door de griffier van de rechtbank onverwijld meegedeeld
aan alle partijen en aan de Procureur des Konings. § 5. De bepalingen van dit artikel
doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Raad van State zoals bepaald in de gecoördineerde wetten
van 12 januari 1973 op de Raad van State. HOOFDSTUK 3 - Dwangsommen Art. 42. De rechter
kan, op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie, van Unia, van één van de belangenverenigingen
of van het openbaar ministerie, diegene die de discriminatie heeft gepleegd, veroordelen tot de betaling
van een dwangsom wanneer aan die discriminatie geen einde is gemaakt. De rechter doet uitspraak overeenkomstig
de artikelen 1385bis tot 1385nonies van het Gerechtelijk Wetboek. HOOFDSTUK 4 - Vertegenwoordiging
in rechte Art. 43. De rechtbank, waarbij een geding aanhangig wordt gemaakt met betrekking tot
de toepassing van dit Deel, kan ambtshalve gebieden, binnen de termijn die zij bepaalt, om een einde
te stellen aan de discriminatoire situatie die als discriminatoir is erkend op basis van de bepalingen
van dit Wetboek. Art. 44. § 1. Een belangengroep kan in alle rechtsgeschillen waartoe
de toepassing van dit Deel aanleiding kan geven, in rechte optreden wanneer afbreuk wordt gedaan aan
de statutaire opdrachten die ze zich tot doel heeft gesteld. § 2. De bevoegdheid van
de in het eerste lid bedoelde belangengroepen doet geen afbreuk aan de rechten van hun leden om persoonlijk
te handelen of tussen te komen in het geding. § 3. Indien het slachtoffer van de inbreuk
of de discriminatie is geïdentificeerd, dan zal de eis van de in § 1 bedoelde belangenverenigingen
slechts ontvankelijk zijn indien zij aantonen dat zij handelen in akkoord met het slachtoffer. De
in het eerste lid bedoelde akkoord is niet vereist wanneer het slachtoffer is overleden, wanneer een
onbepaald aantal personen slachtoffer is of wanneer vaststaat dat het slachtoffer wegens zijn bijzondere
kwetsbaarheid niet in staat was zijn akkoord te geven. TITEL 6 - Bewijsmiddelen en bewijslast
in het kader van gerechtelijke en administratieve procedures Art. 45. De bepalingen van deze
Titel zijn van toepassing op alle gerechtelijke of administratieve procedures, met uitzondering van de
strafrechtelijke procedures. Art. 46. § 1. Wanneer een persoon die zich slachtoffer
acht van een discriminatie, Unia of een van de belangengroepen, voor het bevoegde rechtscollege of bevoegde
dienst feiten aanvoert die het bestaan van een door dit Deel beoogde discriminatie kunnen doen vermoeden,
dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest. § 2. Onder feiten
die een discriminatie kunnen doen vermoeden, wordt onder meer, doch niet uitsluitend, begrepen: 1°
de gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijft ten opzichte van personen
op wie één of meerdere eigen of bij associatie toegekende beschermde criteria van toepassing is, onder
meer één of meerdere los van elkaar staande meldingen bij in de artikelen 4, 23°, en 175 bedoelde instellingen; 2°
de gegevens waaruit blijft dat de situatie van het slachtoffer van de ongunstigere behandeling, vergelijkbaar
is met de situatie van de referentiepersoon; 3° een openbare verklaring waarmee een persoon
vooraf verklaart dat hij een groep personen in een bepaalde context, ongunstiger zal behandelen op basis
van een of meer beschermde criteria; 4° op het gebied van tewerkstelling, de resultaten van
de discriminatietesten uitgevoerd in overeenstemming met artikel 34; 5° op het gebied van huisvesting,
de resultaten van de discriminatietesten uitgevoerd in overeenstemming met artikel 36; 6° de
resultaten van de discriminatietesten uitgevoerd in overeenstemming met artikel 47; 7° het
gebruik van een intrinsiek verdacht criterium van onderscheid; 8° algemene statistieken over
de situatie van de groep waartoe het slachtoffer van de discriminatie behoort of feiten die algemeen
bekend zijn; 9° elementair statistisch materiaal waaruit een ongunstige behandeling blijkt; 10°
onrechtmatige weigering om een document openbaar te maken, zoals bedoeld in artikel 882 van het Gerechtelijk
Wetboek. § 3. De gewestregering, het College en het Verenigd College kunnen, op advies
van Unia en het Instituut, referentiekwaliteitscriteria gezamenlijk vaststellen voor de statistieken
zoals bedoeld in § 2, 8° en 9°. Zolang deze criteria niet zijn vastgesteld, wordt de beoordeling
van de geldigheid en de relevantie van de geproduceerde statistieken overgelaten aan de bevoegde rechter
of de bevoegde administratieve instantie. Art. 47. Onverminderd de artikelen 34 tot 40 worden
de discriminatietesten uitgevoerd: 1° ofwel door het slachtoffer zelf; 2° ofwel als
ondersteuning van een slachtoffer door iedere persoon die op verzoek van het slachtoffer handelt om de
discriminatietest in te vullen of door Unia, het Instituut of belangenverenigingen. De gewestregering,
het College en het Verenigd College kunnen, elk voor zich, de lijst met actoren die gemachtigd zijn om
discriminatietesten uit te voeren aanvullen en preciseren. Wanneer de test uitgevoerd wordt
door een van de actoren bedoeld in het eerste en tweede lid, mag deze niet provocerend zijn. TITEL
7 - Strafrechtelijke bepalingen en administratieve geldboeten HOOFDSTUK 1 - Strafrechtelijke
bepalingen Art. 48. § 1.Met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een
geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft: 1°
hij die, zelfs als mandataris of aangestelde, opzettelijk discrimineert op een wijze die beoogd is door
de bepalingen van dit Deel; 2° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde
omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een of meerdere personen wegens één van de beschermde
criteria; 3° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden
aanzet tot haat of geweld jegens een of meerdere personen wegens één van de beschermde criteria; 4°
hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie
of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde criteria; 5°
hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of
geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde criteria.
§ 2. In het geval van een overtreding zoals bedoeld in § 1, 1° tot 3°, wordt de boete
vermenigvuldigd met het aantal personen dat het slachtoffer is van de overtreding, waarbij het bedrag
van de boete niet hoger mag zijn dan 20.000 euro. Als er geen slachtoffer is geïdentificeerd, wordt de
boete bepaald in § 1 opgelegd. § 3. Hij die, in één van de in artikel 444 van
het Strafwetboek bedoelde omstandigheden, denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat,
verspreidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van
vijftig euro tot duizend euro of met één van die straffen alleen. § 4. Met een gevangenisstraf
van één maand tot één jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met één van die
straffen alleen wordt gestraft, hij die behoort tot een groep of tot een vereniging die kennelijk en
herhaaldelijk discriminatie of segregatie op grond van nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst
of nationale of etnische afstamming verkondigt, in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde
omstandigheden, of zijn medewerking eraan verleent. Art. 49. Met een gevangenisstraf van twee
maanden tot twee jaar wordt gestraft, elke werknemer, elke drager of agent van het openbaar gezag of
van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt een persoon discrimineert zoals bedoeld in
dit Deel wegens één van de beschermde criteria. Dezelfde straffen worden toegepast wanneer de
feiten begaan zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de beschermde
criteria. Indien de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen, in
zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd
was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven. Indien
de openbare officieren of ambtenaren die ervan verdacht worden de bovengenoemde daden van willekeur bevolen,
toegelaten of vergemakkelijkt te hebben, beweren dat hun handtekening bij verrassing is verkregen, zijn
zij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering verplicht daarvan dadelijk bericht te
geven aan de bevoegde Procureur des Konings en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal
en akten te doen toekomen. Indien één van de bovengenoemde daden van willekeur is gepleegd door
middel van de valse handtekening van een openbaar ambtenaar, worden de daders van de valsheid en zij
die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien
jaar. Art. 50. Met gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van vijftig
euro tot duizend euro of met één van die straffen alleen worden gestraft zij die zich niet voegen naar
een vonnis of een arrest dat, als gevolg van een vordering tot staking, overeenkomstig artikel 41 werd
gewezen. Art. 51. De bestuurder van de intermediaire organisatie of van de operator van socioprofessionele
inschakeling, wanneer deze een rechtspersoon is, of de zaakvoerder, wanneer deze een natuurlijk persoon
is, al dan niet houder van een erkenning van een geregistreerde aangifte of die door een overeenkomst
met Actiris verbonden is, is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de strafrechtelijke
geldboetes waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld. Art. 52. Alle bepalingen
van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op
de in deze titel bedoelde misdrijven. Art. 53. In geval van inbreuken als omschreven in de artikelen
48 tot 50, kan de veroordeelde daarnaast veroordeeld worden tot een verbod overeenkomstig artikel 33
van het Strafwetboek HOOFDSTUK 2 - Administratieve sancties en tuchtsancties Art. 54.
§ 1. In geval van inbreuk zoals bedoeld in artikel 48 of artikel 49 kan een administratieve geldboete
worden opgelegd van 125 tot 6.200 euro. § 2. Op het vlak van tewerkstelling wordt de
administratieve geldboete opgelegd volgens de procedure en onder de voorwaarden bepaald door de ordonnantie
van 9 juli 2015 tot vaststelling van de geharmoniseerde regels betreffende de administratieve geldboeten
voorzien in de wetgeving inzake tewerkstelling en economie. § 3. In de andere toepassingsgebieden
van dit Deel wordt het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk overgemaakt aan de Procureur des
Konings in de vorm en volgens de termijnen voorzien door de Regering, het College en het Verenigd College. De
Procureur des Konings maakt zijn beslissing om de vermoedelijke dader van een inbreuk al dan niet te
vervolgen binnen de termijn voorzien door de Regering, het College en het Verenigd College, over aan
de leidend ambtenaar die belast is met het dossier. De beslissing van de Procureur des Konings
om de overtreder te vervolgen, sluit de toepassing van een alternatieve administratieve geldboete uit. De
beslissing van de Procureur des Konings om de overtreder niet te vervolgen, of het ontbreken van een
beslissing binnen de krachtens het tweede lid toegekende termijn maakt de toepassing van een alternatieve
administratieve geldboete mogelijk. § 4. De administratieve geldboete wordt toegepast
zoveel maal als er personen slachtoffer zijn van een inbreuk zoals bedoeld in artikel 48 of artikel 49,
zonder dat het bedrag ervan hoger mag zijn dan 20.000 euro. Het bedrag van de geldboete varieert
naargelang het aantal beschermde criteria waarop de discriminatie is gebaseerd en of de discriminatie
systemisch of op zichzelf staand is. § 5. Bij herhaling binnen het jaar dat volgt op
een beslissing die een administratieve geldboete oplegt, kunnen de bedragen bedoeld in § 1 worden
verdubbeld. § 6. Dit bedrag kan tot onder het wettelijk minimum verlaagd worden bij
verzachtende omstandigheden. § 7. Het bedrag van de administratieve geldboete met de
helft verminderd worden op voorwaarde dat de overtreder een opleiding in verband met de strijd tegen
discriminatie in de betrokken sector volgt, waarvan de inhoud voorafgaandelijk door de leidend ambtenaar
goedgekeurd is. Wanneer de overtreder een rechtspersoon is, dan zijn alle personeelsleden die
met het cliënteel in aanraking komen verplicht om de opleiding te volgen, behalve tegengestelde beslissing
van de leidend ambtenaar. § 8. Op het gebied van huisvesting kan de overtreder een opschortend
beroep instellen bij de Regering of de gedelegeerde ambtenaar volgens de procedure en modaliteiten bepaald
door de overheid. In geval van een hoorzitting wordt de termijn voor het nemen van een beslissing met
dertig dagen verlengd. Bij gebrek aan een beslissing binnen de vereiste termijn wordt de beslissing tot
oplegging van een administratieve geldboete ongedaan gemaakt. § 9. De betaling van de
administratieve boete zet de publieke vordering stop. § 10. De opdeciemen die bedoeld
zijn in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke
geldboeten zijn eveneens van toepassing op de administratieve geldboetes. § 11. Vijf
jaar na de feiten die een onder deze titel vallend strafbaar feit vormen, kan er geen administratieve
geldboete meer worden opgelegd. De daden van onderzoek of van vervolging, met inbegrip van de
kennisgevingen van de beslissingen van de Procureur des Konings omtrent het al dan niet instellen van
strafvervolging en het verzoek ten aanzien van de inbreukpleger om verweermiddelen in te dienen, verricht
binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, stuiten evenwel de loop ervan. Met die daden vangt een
nieuwe termijn van gelijke duur aan, zelfs ten aanzien van personen die daarbij niet betrokken waren. Art.
55. § 1. Blijven vrij van straf, de ambtenaren van de dienst die bevoegd zijn om discriminatietesten
uit te voeren, alsook de acteurs en verenigingen die ijveren voor integratie via huisvesting, die deze
ambtenaren opdracht geven, en die in toepassing vande artikelen 36 en 37, strafbare feiten plegen die
absoluut noodzakelijk zijn voor de uitoefening en het einddoel van hun opdrachten. §
2. Blijven vrij van straf indien ze tegen de achtergrond van een met toepassing van artikel 47 verrichte
test een valse identiteit gebruiken, het slachtoffer alsook elke persoon die op verzoek en ter ondersteuning
van het slachtoffer, Unia, het Instituut of belangenverenigingen handelt. Art. 56. Elke discriminatie
op de werkvloer die wordt begaan door een personeelslid van een van de volgende instellingen, kan aanleiding
geven tot een tuchtprocedure overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van
de volgende instellingen: - het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle"
opgericht door het decreet van 17 maart 1994 van de Franse Gemeenschapscommissie houdende oprichting
van het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle"; - de centra voor
beroepsopleiding erkend door het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle"
en bepaald in de artikelen 6 tot 10 van het besluit van 12 mei 1987 van de Executieve van de Franse Gemeenschap
met betrekking tot de beroepsopleiding; - de instellingen van socio-professionele inschakeling
erkend overeenkomstig het decreet van 27 april 1995 van de Franse Gemeenschapscommissie met betrekking
tot de erkenning van sommige instellingen van socio-professionele inschakeling en de betoelaging van
hun activiteiten inzake beroepsopleiding om de kansen van niet-werkende en laaggeschoolde werkzoekenden
op werk te verhogen in het kader van gecoördineerde voorzieningen van socio-professionele inschakeling; -
permanente opleidingscentra voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen die in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn erkend overeenkomstig het besluit van de Executieve van de Franse
Gemeenschap van 28 oktober 1991 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de Centra voor permanente
vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen. Art. 57. Het College
of de instelling, die overgaat tot erkenning, mag de erkenning van de in Artikel 57 bedoelde instellingen
opschorten of intrekken indien er op basis van een gerechtelijke beslissing is vastgesteld dat de instelling
discriminatie heeft gepleegd in de zin van dit Deel. Deze opschorting of intrekking geschiedt
overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de erkenning van deze instellingen. DEEL 3 -
Actoren en instrumenten voor de integratie van gelijke kansen in het Brusselse overheidsbeleid en ter
bevordering van diversiteit binnen het Brussels openbaar ambt TITEL 1 - Integratie van gelijke
kansen in het Brusselse overheidsbeleid HOOFDSTUK 1 - Toegewijde Brusselse actoren Afdeling
1 - equal.brussels Art. 58. Binnen de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel, is equal.brussels
de directoraat die, belast is met het gelijkekansenbeleid voor het Gewest. Dit directoraat is
belast met het toezicht op de uitvoering van de bepalingen van deze Titel door de gewestregering, overeenkomstig
het subsidiariteitsbeginsel, door te zorgen voor de coördinatie van de acties en door de ondersteuning
van de gewestregering. Afdeling 2 - Gewestelijk comité voor gelijke kansen Art. 59.
§ 1. Er wordt een gewestelijk comité voor gelijke kansen opgericht. Dit comité is een
platform voor transversale uitwisselingen over de stand van zaken betreffende gelijke kansen en het regionaal
beleid op dit gebied. Het neemt deel aan de ontwikkeling, de verspreiding binnen de gewestelijke instanties
en de evaluatie van instrumenten voor de integratie van gelijke kansen, waaronder instrumenten voor gendermainstreaming
en handistreaming. § 2. Zijn leden nemen deel aan de voorbereiding, het toezicht, de
tussentijdse stand van zaken en de evaluatie van de in artikel 67 bedoelde actieplannen en zien toe op
de uitvoering hiervan. § 3. De gewestregering kan de taken van het comité en zijn leden
nader bepalen, evenals de voor de uitvoering van die taken vereiste middelen. Art. 60. §
1. Het gewestelijk comité bestaat uit een strategische groep en een operationele groep. De beleidslijnen
inzake gelijke kansen worden mede bepaald door het werk van de strategische groep. De operationele
groep voert de strategische lijnen uit en vult het werk aan van de strategische groep. §
2. De strategische groep bestaat uit de ministers en de staatssecretarissen van de gewestregering en
de directeurs-generaal en de leidende ambtenaren en ambtenaren-generaal van de volgende gewestelijke
instanties: - de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering als bedoeld in artikel 2
van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 maart 2015 tot regeling van de naamswijziging
van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de besturen van de Gewestelijke
Overheidsdienst Brussel zoals bedoeld door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van
21 maart 2018 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de
gewestelijke overheidsdiensten van Brussel; - de instellingen van openbaar nut van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest die behoren tot categorie A en categorie B volgens de wet van 16 maart 1954 betreffende
de controle op sommige instellingen van openbaar nut, en hun operationele dochterondernemingen; -
de pararegionale instellingen van publiek recht of van openbaar nut en hun operationele dochterondernemingen.
§ 3. De operationele groep bestaat uit correspondenten voor gelijke kansen die als volgt zijn
aangesteld: - een vertegenwoordiger van elke minister of staatssecretaris van de gewestregering,
gekozen binnen zijn of haar strategische cel; - een vertegenwoordiger van elke gewestelijke
instantie zoals bedoeld in § 2, intern verkozen; - een vertegenwoordiger van equal.brussels. Voor
elk van de leden bedoeld in het eerste lid wordt een plaatsvervanger benoemd. De vertegenwoordigers
van de ministers en staatssecretarissen worden door de nieuwbenoemde gewestregering aangesteld telkens
als het Brussels Hoofdstedelijk Parlement vernieuwd wordt. De hoedanigheid van het lid en van
de plaatsvervanger eindigt op de datum waarop de vertegenwoordigde minister of staatssecretaris, of de
vertegenwoordigde gewestelijke instantie meedeelt dat het betrokken lid ophoudt hem/haar te vertegenwoordigen.
Bij die gelegenheid wordt een nieuw lid aangesteld. Art. 61. De strategische groep komt elke
twee jaar bijeen en wordt voorgezeten door de minister of staatssecretaris belast met het gelijkekansenbeleid. Art.
62. De operationele groep komt minimaal één keer per jaar bijeen en wordt voorgezeten door de minister
of de staatssecretaris bevoegd voor gelijkekansenbeleid. De operationele groep keurt een huishoudelijk
reglement orde goed binnen drie maanden na zijn installatie, bij tweederdemeerderheid van de aanwezige
leden, en bij gebrek daaraan op de volgende vergadering bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige leden.
Dit huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de gewestregering. Worden als
waarnemers in de operationele groep uitgenodigd: - een vertegenwoordiger intern aangesteld door
de Franse Gemeenschapscommissie; - een vertegenwoordiger intern aangesteld door de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie; - een vertegenwoordiger intern aangesteld door de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Daarnaast,
kunnen als waarnemers van de operationele groep worden uitgenodigd: - een vertegenwoordiger
intern aangesteld door Unia; - een vertegenwoordiger intern aangesteld door het Instituut; -
een vertegenwoordiger intern aangesteld door de Brusselse Raad voor personen met een handicap; -
een vertegenwoordiger intern aangesteld door de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen; -
een vertegenwoordiger intern aangesteld door de Brusselse Adviesraad voor de uitbanning van racisme in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - een vertegenwoordiger van het Gewestelijk Coördinatiecomité
bevoegd voor de diversiteit; - een vertegenwoordiger intern aangesteld door Brupartners. Afdeling
3 - Coördinatiegroepen en gemeenschappelijke referenten Art. 63. § 1. Om de tenuitvoerlegging
van het beleid van de gendermainstreaming te waarborgen, wordt voor de Franse Gemeenschapscommissie een
coördinatiegroep en voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een coördinatiegroep opgericht. De
coördinatiegroep voor de Franse Gemeenschapscommissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van elk
lid van het College of elk lid van het Verenigd College, uit vertegenwoordigers van de diensten van het
College of het Verenigd College en uit vertegenwoordigers van de instellingen van openbaar nut van de
Franse Gemeenschapscommissie. De coördinatiegroep voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
is samengesteld uit personen die door het Verenigd College gekozen zijn uit de diensten van elk lid van
het Verenigd College, uit de diensten van het Verenigd College en uit de instellingen van openbaar belang. Het
College en het Verenigd College kunnen, elk voor de coördinatiegroep die onder hun bevoegdheid valt,
bepalen dat de door hen aangewezen waarnemers voor de vergaderingen van de coördinatiegroep worden uitgenodigd.
§ 2. Het College en het Verenigd College duiden, elk voor de coördinatiegroep die onder hun bevoegdheid
valt, de persoon/personen aan die belast is/zijn met de begeleiding en de ondersteuning van het proces
van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen, maatregelen en de acties van de overheid. Art.
64. § 1. Met het oog op de uitvoering van het beleid voor handistreaming, wordt voor de Franse
Gemeenschapscommissie een coördinatiegroep en voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een coördinatiegroep
opgericht. De coördinatiegroep voor de Franse Gemeenschapscommissie wordt opgericht volgens
de door het College gespecificeerde modaliteiten, die een minimale opleiding van de leden van de coördinatiegroep
waarborgt en de regels betreffende de oprichting en de werking ervan bepalen. De coördinatiegroep van
de Franse Gemeenschapscommissie moet het ontwerpplan, het ontwerp van het tussentijds verslag en het
ontwerp van het eindverslag zoals bedoeld in artikel 68, voorleggen aan de Adviesraad voor Gezondheids-
en Welzijnszorg van Brussel-Hoofdstad, sectie "Personen met een handicap", opgericht bij het decreet
van 5 juni 1997 tot oprichting van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van Brussel-Hoofdstad. De
coördinatiegroep voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt opgericht volgens de door het
Verenigd College gespecificeerde modaliteiten, die een minimale opleiding van de leden van de coördinatiegroep
waarborgt en de regels betreffende de oprichting en de werking ervan bepalen. De coördinatiegroep van
de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moet het ontwerpplan, het ontwerp van het tussentijds verslag
en het ontwerp van het eindverslag zoals bedoeld in artikel 68, voorleggen aan de twee commissies van
de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad,
opgericht bij ordonnantie houdende oprichting van een Adviesraad voor gezondheids- en welzijnszorg van
de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, zoals gewijzigd bij het besluit van 19 februari 2009. Het
College en het Verenigd College kunnen, elk voor de coördinatiegroep die onder hun bevoegdheid valt,
bepalen dat de door hen aangewezen waarnemers voor de vergaderingen van de coördinatiegroep worden uitgenodigd.
§ 2. Het College en het Verenigd College wijzen elk de persoon/personen aan die verantwoordelijk
zijn voor de begeleiding en de ondersteuning van het integratieproces van de handicapdimensie in de beleidslijnen,
de maatregelen en de acties van de overheid. HOOFDSTUK 2 - Integratie van gelijke kansen in
het Brusselse beleid Art. 65. § 1. De Regering, het College en het Verenigd College
integreren gelijke kansen in alle beleidslijnen, programma's, maatregelen en acties die zij uitvoeren,
vanuit een strategisch en operationeel standpunt, om mogelijke ongelijkheden op grond van de beschermde
criteria, te voorkomen of te verbeteren. § 2. De gewestregering, het College en het
Verenigd College zien met name toe op de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de Vierde Wereldconferentie
voor Vrouwen gehouden te Peking in september 1995 en de actualisering daarvan in het licht van de door
België aangegane internationale verbintenissen, en in het bijzonder op de integratie van de genderdimensie
in alle beleidslijnen, maatregelen en budgettaire voorbereidingen of acties die zij ondernemen om eventuele
ongelijkheden tussen vrouwen en mannen te voorkomen of te verbeteren. Hun leden zien toe op
de integratie van de genderdimensie in alle nieuwe beheersplannen, in alle nieuwe beheersovereenkomsten
en in alle andere strategische planningsinstrumenten van de Brusselse instanties die onder hun respectieve
bevoegdheid vallen. Met het oog daarop, keuren zij de relevante genderindicatoren goed om het proces
van gendermainstreaming en de verwezenlijking van de strategische doelstellingen die onder hun respectieve
bevoegdheid vallen, te meten. Zij zien erop toe dat, in het kader de procedures voor overheidsopdrachten
en de toekenning van subsidies, de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de integratie van de genderdimensie
in aanmerkingen worden genomen. § 3. De gewestregering, het College en het Verenigd
College zien in het bijzonder toe op de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties vanuit het
perspectief van handistreaming, teneinde mogelijke ongelijkheden op grond van de handicap te voorkomen
of te verbeteren. Handistreaming impliceert de integratievan de handicapdimensie en de bescherming en
de bevordering van de mensenrechten van personen met een handicap in elk beleid door degenen die verantwoordelijk
zijn voor de uitwerking, de uitvoering en de evaluatie van dit beleid. Hun leden integreren
handistreaming in alle nieuwe beheersplannen, beheersovereenkomsten en andere strategische planningsinstrumenten
van de Brusselse instanties die onder hun respectieve bevoegdheden vallen. Zij zien toe op handistreaming
in het kader van de openbare aanbestedings- en subsidieprocedures. Art. 66. De gewestregering,
het College en het Verenigd College zien toe op de coördinatie met hun communautaire tegenhangers om
synergiën te bevorderen en te zorgen voor een coherent gendermainstreaming- en handistreamingsbeleid
in het Gewest. HOOFDSTUK 3 - Actieplannen voor integratie van gelijke kansen Afdeling
1 - Verplichtingen van de gewestregering Art. 67. § 1. De gewestregering stelt voor
elke zittingsperiode een of meer actieplannen op, waarbij alle gewestelijke bevoegdheden worden betrokken. Deze
actieplannen of programma's zijn opgericht op het bereiken van gelijkheid voor personen die met ongelijkheden
te maken hebben, op basis van de volgende criteria: 1° het geslacht en het gender, met inbegrip
van gender gerelateerd geweld; 2° sociale afkomst en toestand; 3° seksuele geaardheid
en genderidentiteit en -expressie; 4° de zogenaamde rassencriteria; 5° handicap.
§ 2. De gewestregering dient een tussentijds verslag en een definitief evaluatieverslag in bij
het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. § 3. De eindevaluatie omvat a minima: 1°
de geheel of gedeeltelijk ondernomen acties en de niet-uitgevoerde acties; 2° de analyse van
de verzamelde statistische gegevens; 3° de geboekte vooruitgang en de redenen voor het niet
of slecht gedeeltelijk uitvoeren van de acties en alternatieve oplossingen. § 4. De
minister die bevoegd is voor gelijke kansen is belast, samen met equal.brussels, met de coördinatie van
de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van de actieplannen en -programma's. De
correspondenten voor gelijke kansen zijn de contactpunten voor de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht
en de evaluatie van de actieplannen en -programma's. De gewestregering kan, bovendien, een procedureel
kader vaststellen voor de organisatie van de verschillende fasen van de ontwikkeling, de uitvoering,
het toezicht en de evaluatie van de actieplannen en -programma's. Afdeling 2 - Verplichtingen
van het College en het Verenigd College Art. 68. § 1. Het College en het Verenigd College
stellen, elk voor hun respectieve bevoegdheden, een of meer actieplannen of - programma's op voor elke
zittingsperiode. Deze actieplannen of actieprogramma's zijn gericht op het bereiken van gelijkheid
voor de betrokken personen die te maken hebben met ongelijkheden, gebaseerd op de volgende criteria: 1°
het geslacht en het gender, en ook genderidentiteit en genderexpressie; 2° de handicap.
§ 2. Het College en het Verenigd College dienen elk een tussentijds verslag en een eindevaluatieverslag
in bij de Raad of de Verenigde Vergadering. § 3. De eindevaluatie omvat a minima: 1°
de geheel of gedeeltelijk ondernomen acties en de niet-uitgevoerde acties; 2° de analyse van
de verzamelde statistische gegevens; 3° de geboekte vooruitgang en de verklaring voor het niet
of gedeeltelijk uitvoeren van de acties en alternatieve oplossingen. § 4. De leden van
het College en de Leden van het Verenigd College die belast zijn met gelijke kansen zorgen, respectievelijk
voor de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, voor de coördinatie
van de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en de evaluatie van de actieplannen en - programma's. Zij
kunnen eveneens een procedureel kader vaststellen voor de ontwikkeling, de uitvoering, het toezicht en
de evaluatie van de actieplannen en - programma's. HOOFDSTUK 4 - Analyses van de impact op
de gelijke kansen Art. 69. § 1. Elke minister en staatssecretaris, elk lid van het College
en het Verenigd College stelt een analyse van de impact op de gelijke kansen op voor de volgende ontwerpen: 1°
wetgevende of reglementaire ontwerpen; 2° ontwerpen van beheersovereenkomsten; 3°
ontwerpen van strategische planningsdocumenten; 4° ontwerpen van opdracht- en concessiedocumenten
betreffende voorgenomen overheidsopdrachten en concessies; 5° ontwerpoproepen tot het indienen
van projecten en bijhorende documenten. Voor de projecten bedoeld in alinea 1, 4°, bepalen
de gewestregering, het College en het Verenigd College gezamenlijk het bedrag van de toepassing van de
aanmeldingsdrempel, die kan variëren naargelang de aard van de opdracht. Het evaluatieverslag
bedoeld in het eerste lid, betreft in een eerste luik de impact van het ontwerp op het criterium van
de genderdimensie. In het tweede luik, betreft het verslag een exhaustieve impactanalyse van
het ontwerp gelet op de volgende beschermde criteria: - handicap; - zogenaamde rassencriteria; -
seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie; - afkomst en sociale situatie. Het
evaluatieverslag bedoeld in het eerste lid, kan betrekking hebben op andere criteria, indien de auteur
van de in § 1 bedoelde ontwerpen dat relevant acht. Het evaluatieverslag wordt uitgevoerd
uiterlijk bij de uitwerking van het betrokken project. § 2. De analyse van de impact
zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, wordt geïntegreerd in het betrokken instrument in het geval
van richtsnoeren en brieven. § 3. De gewestregering, het College en het Verenigd College
regelen gezamenlijk de vorm van de analyse van de impact op gelijke kansen. § 4. De
analyse van de impact zoals bedoeld in § 1, eerste lid, dient niet te worden uitgevoerd voor een
project dat geen directe of indirecte invloed heeft op natuurlijke personen. De analyse van
de impact moet niet worden opgesteld voor een wetgevend of reglementair ontwerp: 1° houdende
instemming met internationale verdragen en akkoorden; 2° houdende instemming met samenwerkingsakkoorden
bedoeld in artikel 92bis van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 3°
met een louter formeel karakter, waaronder de ontwerpen waarvoor het advies van de Raad van State niet
verzocht wordt overeenkomstig artikelen 3, § 1, eerste lid, en 5 van de wetten op de Raad van
State gecoördineerd op 12 januari 1973; 4° dat de nationale veiligheid en de openbare orde
aanbelangt; 5° waarvoor het advies van de Raad van State wordt gevraagd met toepassing van
artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari
1973, of waarover geen advies van de Raad van State wordt gevraagd in het met bijzondere redenen omklede
geval van hoogdringendheid, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, van diezelfde wetten. Art.
70. De gewestregering, het College en het Verenigd College worden belast met het proces van opvolging
van de analyses van de impact. HOOFDSTUK 5 - Statistieken inzake gelijke kansen Art.
71. § 1. Elke minister en staatssecretaris, elk lid van het College en van het Verenigd College
zien erop toe dat in de domeinen die onder zijn of haar bevoegdheden vallen, statistieken die de Brusselse
overheidsdiensten in hun actiedomeinen produceren, verzamelen en bestellen, naar geslacht opgesplitst
worden en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dit relevant is. § 2. Elke
minister en staatssecretaris, elk lid van het College en het Verenigd College, zien erop toe dat de Brusselse
instanties binnen de grenzen van hun bevoegdheden, statistische gegevens verzamelen die het mogelijk
maken het beleid te formuleren en uit te voeren, ter uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties. Art.
72. De dienst studies en statistieken van Actiris is belast met de verwezenlijking van rapporten, studies
en aanbevelingen in verband met discriminatie op de Brusselse arbeidsmarkt. De rapporten, studies
en aanbevelingen in verband met discriminatie op basis van de herkomst van de bij Actiris ingeschreven
werkzoekenden hebben de volgende doelstellingen: - het verfijnen van de begeleiding van de bij
Actiris ingeschreven werkzoekenden; - een nieuw licht werpen op de sociaalprofessionele inschakeling; -
het meten van de efficiëntie van de beroepsopleidingsprogramma's en/of van de tewerkstellingsmaatregelen. Daartoe
raadpleegt en verwerkt Actiris de gegevens inzake herkomst van de bij Actiris ingeschreven werkzoekenden. Onder
de gegeven herkomst wordt "een van de classificatiezones van de geografische herkomst van de individuen"
zoals bewaard door het Rijksregister, verstaan. Deze gegevens worden opgeslagen en beveiligd
met de waarborg dat ze enkel voor deze exclusieve doeleinden worden gebruikt en alleen toegankelijk zijn
voor de dienst studies en statistieken van Actiris. De persoonsgegevens met betrekking tot de herkomst
worden door Actiris niet langer bewaard dan nodig is om zijn opdrachten uit te voeren. De maximale bewaartermijn
is vijf jaar." HOOFDSTUK 6 - Genderbudgeting Art. 73. § 1. De kredieten met
betrekking tot de acties om gelijkheid van mannen en vrouwen te verwezenlijken, worden per opdracht uiteengezet
in een gendernota die als bijlage wordt gevoegd bij elk ontwerp van algemene uitgavenbegroting.
§ 2. De gewestregering, het College en het Verenigd College werken gezamenlijk een methode uit
om de genderdimensie te integreren in het geheel van de begrotingscyclus. TITEL 2 - Adviesorganen HOOFDSTUK
1 - Brusselse raad voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen Art. 74. Er wordt een Brusselse
Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen opgericht. Art. 75. De Brusselse Raad voor
de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen brengt adviezen en aanbevelingen uit over alle materies die een
invloed kunnen hebben op de gelijkheid van vrouwen en mannen in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden
van het Gewest, alsook de materies die een invloed kunnen hebben op de gelijkheid van vrouwen en mannen
zowel in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van het Gewest als in het kader van de uitoefening
van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschapscommissie en/of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Art.
76. § 1. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen vervult o.a. de volgende
opdrachten: 1° hij geeft adviezen en aanbevelingen, op verzoek, of op eigen initiatief, i.v.m.
elk vraagstuk betreffende de gelijkheid tussen vrouwen en mannen; 2° hij volgt de thematiek
op alle beleidsniveaus, voor zover de kwesties die op de andere beleidsniveaus worden behandeld onder
zijn bevoegdheid vallen zoals omschreven in artikel 75. § 2. De Brusselse Raad voor
de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen wordt verzocht om een advies uit te brengen aan het begin en het
einde van de zittingsperiode over de oriëntatienota's waarin de fundamentele beleidslijnen van de gewestregering,
het College en het Verenigd College worden vastgelegd. § 3. De Brusselse Raad voor de
Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen organiseert jaarlijks een openbaar debat over de werkzaamheden van
het afgelopen jaar en over de toekomstperspectieven voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
§ 4. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen bezorgt een jaarverslag aan
de gewestregering, het College en het Verenigd College over de gerealiseerde activiteiten en de besteding
van zijn financiële middelen. § 5. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen
en Mannen stelt jaarlijks actieplannen op, met de bijhorende middelen, om zijn opdrachten voor het komende
jaar te vervullen. Art. 77. § 1. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen
en Mannen verstrekt adviezen op eigen initiatief, of op verzoek van een lid van de gewestregering, van
het College, van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, of van het Verenigd College voor zover
dit verzoek binnen diens bevoegdheden valt. § 2. De adviezen worden uiterlijk 60 werkdagen
na het verzoek verstrekt. Indien het advies niet binnen deze termijn wordt verstrekt, kan het
buiten beschouwing worden gelaten. § 3. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen
Vrouwen en Mannen kan een beroep doen op deskundigen en werkgroepen onder de in het huishoudelijk reglement
bepaalde voorwaarden. Art. 78. § 1. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen
en Mannen stuurt al zijn adviezen en aanbevelingen naar de gewestregering, het College en het College
van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, en het Verenigd College. § 2. De Brusselse Raad
voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen publiceert op zijn website alle adviezen en aanbevelingen
die op verzoek of op eigen initiatief worden uitgebracht. Art. 79. § 1. De Brusselse
Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen is samengesteld uit 24 effectieve leden en 24 plaatsvervangende
leden, aangesteld door de gewestregering, inzonderheid: 1° 10 effectieve en 10 plaatsvervangende
leden voorgedragen door Brupartners, waarvan de helft als afgevaardigde van de representatieve werknemersorganisaties
en de andere helft als afgevaardigde van de representatieve werkgevers- of middenstandsorganisaties en
de werkgevers van de niet-commerciële sector; 2° 1 effectief en 1 plaatsvervangend lid voorgedragen
door de Nederlandstalige Vrouwenraad; 3° 1 effectief en plaatsvervangend lid voorgedragen door
de Conseil des Femmes francophones de Belgique; 4° 6 effectieve leden en 6 plaatsvervangende
leden afkomstig uit relevante middenveldorganisaties op voorstel van de minister of staatssecretaris
belast met gelijke kansen; 5° 3 effectieve leden en 3 plaatsvervangende leden afkomstig uit
academische instellingen op voorstel van de minister of staatssecretaris belast met gelijke kansen; 6°
1 effectieve vertegenwoordiger en 1 plaatsvervangende van het Instituut. Indien het Instituut
er niet in slaagt om de in 6° bedoelde vertegenwoordigers voor te dragen, is de Brusselse Raad voor
de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen geldig samengesteld uit 21 effectieve leden en 21 plaatsvervangende
leden. De kandidaatstelling gebeurt door middel van een dubbele lijst waarin voor elk te vervullen
mandaat een man en een vrouw wordt voorgesteld. § 2. Het aantal leden van elk geslacht
mag niet minder bedragen dan een derde van het totaal aantal leden. § 3. Het aantal
leden van elke taalgroep mag niet minder bedragen dan een derde van het totaal aantal leden.
§ 4. Alle leden zijn gevolmachtigd door de organisaties die zij vertegenwoordigen. §
5. Wanneer een lid tijden zijn of haar mandaat moet worden vervangen, benoemt de gewestregering, op voorstel
van de organisatie of van de minister of van de staatssecretaris belast met gelijke kansen, een nieuw
lid. Het nieuwbenoemde lid neemt het bestaande mandaat over. § 6. De ambtstermijn van
de leden bedraagt vijf jaar en kan worden verlengd. § 7. De Brusselse Raad voor personen
met een handicap en de Brusselse Adviesraad voor de uitbanning van racisme in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest mogen elks een waarnemend lid afvaardigen naar de Brusselse Raad voor Gelijkheid tussen vrouwen
en mannen. De regering kan de vertegenwoordiging voorzien van andere adviesraden inzake gelijke kansen
in de Brusselse Raad voor Gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Art. 80. Een lid van de Brusselse
Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen mag niet tegelijk een gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk
of federaal kiesmandaat uitoefenen of lid zijn van een ministerieel kabinet. Art. 81. De Brusselse
Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen verkiest uit zijn effectieve leden één voorzitter en
2 ondervoorzitters uit zijn effectieve leden, met inachtneming van de representativiteit van elk geslacht
en van elke taalrol. Art. 82. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen
verkiest uit zijn effectieve leden een bureau. Dit bureau bestaat uit minstens 5 en maximum 9 leden. De
voorzitter en ondervoorzitters van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen zijn
volwaardige leden van dit bureau en oefenen hierin het voorzitterschap en vicevoorzitterschap uit. Het
bureau bereidt de werkzaamheden voor en waakt over de goede werking van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid
tussen Vrouwen en Mannen. Art. 83. § 1. Het bureau kent de effectieve leden van de Brusselse
Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen, en de plaatsvervangende leden die een afwezig effectief
lid vervangen, een aanwezigheidsvergoeding toe telkens wanneer zij een vergadering van ten minste twee
uur bijwonen, hetzij van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen, het zij van een
van de werkgroepen. § 2. De aanwezigheidsvergoeding bedraagt 40 euro voor de voorzitter
en de ondervoorzitter en 20 euro voor de andere leden. Art. 84. De Brusselse Raad voor de Gelijkheid
tussen Vrouwen en Mannen stelt, bij consensus, een intern reglement op dat verplicht moet voorzien in: -
de werkwijze van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen; - de werkwijze
van het bureau; - de taken van de voorzitter en ondervoorzitters; - de deelneming van
deskundigen aan de werkzaamheden van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen; -
de oprichting van werkgroepen, alsook hun rol, hun werkterrein en hun werkwijze; - de behandelingsprocedures
van adviezen en aanbevelingen; - de rol van het secretariaat. Art. 85. § 1.
De coördinatie en de administratieve en logistieke werking van het secretariaat worden uitgevoerd, zonder
afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid, door het Secretariaat van Brupartners. §
2. De personele, materiële en financiële middelen die nodig zijn voor de werking van de Brusselse Raad
voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen, worden door de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel ter
beschikking gesteld voor het secretariaat van Brupartners. Binnen de grenzen van de beschikbare
begrotingsmiddelen, worden deze middelen ter beschikking gesteld tot het bedrag dat jaarlijks in de algemene
uitgavenbegroting wordt vastgesteld in het kader van de toewijzing door de Gewestelijke Overheidsdienst
Brussel. Zij komen enerzijds voor de rekening van de begroting voor de ontwikkeling van een gelijkekansenbeleid
en, anderzijds, voor de bezoldiging van het personeel tot een bedrag van een voltijds equivalent. Het
Secretariaat van Brupartners deelt jaarlijks zijn begrotingsramingen voor het volgende jaar mee aan de
Gewestelijke Overheidsdienst Brussel, samen met de nodige motiveringen, uiterlijk op 1 juni. De
in aanmerking genomen middelen zijn: 1° de personeels-, investerings-, en werkingskosten van
het secretariaat van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen, met inbegrip van
de deelname van het secretariaat van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen in
de algemene kosten van Brupartners; 2° de bezoldiging van de externe deskundigen waarop de
Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen een beroep doet; 3° de aanwezigheidsvergoedingen
van de leden van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen; 4° de specifieke
kosten van de Brusselse Raad voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen, zoals kosten voor evenementen
en studies. Deze middelen worden jaarlijks in twee schijven vrijgegeven. De eerste schijf wordt
ten belope van negen twaalfden uiterlijk op 31 maart vrijgegeven. De tweede schijf wordt uiterlijk op
15 november vrijgegeven op basis van de bewijsstukken betreffende de gemaakte uitgaven en een overzicht
van de geplande uitgaven tot en met 31 december van het lopende jaar, die uiterlijk op 30 oktober door
het Secretariaat van Brupartners wordt verstrekt. De bewijsstukken van de in december gemaakte
uitgaven worden door het secretariaat van Brupartners uiterlijk op 20 januari van het volgende jaar aan
de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel bezorgd. HOOFDSTUK 2 - Brusselse Raad voor personen
met een handicap Art. 86. Er wordt een Raad voor personen met een handicap opgericht. Art.
87. De Brusselse Raad voor personen met een handicap formuleert adviezen en aanbevelingen met betrekking
tot alle aspecten die een impact hebben van de integratie van de handicapdimensie in het kader van de
uitoefening van de bevoegdheden van het Gewest, alsook over de materies die een impact kunnen hebben
op de integratie van de handicapdimensie, zowel in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van
het Gewest, als in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden van de Franse Gemeenschapscommissie
en/of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Art. 88. § 1. De Brusselse Raad voor
personen met een handicap heeft onder meer als taken: 1° het formuleren van adviezen en aanbevelingen,
hetzij op verzoek, of op eigen initiatief, over alle aangelegenheden met betrekking tot de inclusie van
personen met een handicap in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 2° het volgen van de thematiek
op alle bestuursniveaus, zolang deze een impact kunnen hebben op de materies zoals bedoeld in artikel
87. § 2. De Brusselse Raad voor personen met een handicap wordt verzocht om een advies
uit te brengen aan het begin van de legislatuur en aan het einde van de legislatuur over de strategische
doelstellingen van de gewestregering, het College en het Verenigd College. § 3. Met
het oog op de implementatie van een intersectioneel perspectief, brengt de Brusselse Raad voor personen
met een handicap een advies uit over de actieplannen zoals bedoeld in artikels 67 en 68. §
4. De Brusselse Raad voor personen met een handicap brengt jaarlijks een verslag uit aan de gewestregering
aangaande de verrichtte activiteiten en de besteding van zijn financiële middelen. Art. 89.
§ 1. De Brusselse Raad voor personen met een handicap formuleert, op eigen initiatief of op verzoek
van een lid van de gewestregering, van het College, van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
of van het Verenigd College, adviezen voor zover dit verzoek binnen hun bevoegdheden valt.
§ 2. De adviezen worden niet later dan 60 dagen na het verzoek bezorgd. Indien het advies
niet binnen de termijn wordt bezorgd, kan het buiten beschouwing worden gelaten. § 3.
De Brusselse Raad voor personen met een handicap kan, onder de in het huishoudelijk reglement bepaalde
voorwaarden, een beroep doen op deskundigen en werkgroepen oprichten. Art. 90. § 1.
De Brusselse Raad voor personen met een handicap richt al zijn adviezen tot de gewestregering, tot het
College, tot het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, en tot het Verenigd College.
§ 2. De Brusselse Raad voor personen met een handicap publiceert, op zijn website, alle adviezen
en aanbevelingen op verzoek of op eigen initiatief. Art. 91. § 1. De Brusselse Raad
voor personen met een handicap is samengesteld uit 20 effectieve leden en 20 plaatsvervangende leden,
aangewezen door de gewestregering, als volgt: 1° 3 effectieve leden en 3 plaatsvervangende
leden voorgedragen door de Adviesraad "Aide aux personnes et Santé" van de Franse Gemeenschapscommissie
opgericht bij het decreet van 5 juni 1997 tot oprichting van de Adviesraad; 2° 3 effectieve
leden en 3 plaatsvervangende leden voorgedragen door de Commissie "Personen met een handicap" bedoeld
in artikel 27 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 23 maart 2017 houdende
de oprichting van de bicommunautaire Dienst voor Gezondheid, Bijstand aan Personen en Gezinsbijslag; 3°
3 effectieve leden en 3 plaatsvervangende leden voorgedragen door de Adviesraad Welzijn van de Vlaamse
Gemeenschapscommissie; 4° 5 effectieve leden en 5 plaatsvervangende leden, met expertise op
het gebied van handistreaming, voorgesteld door de minister of staatssecretaris belast met gelijke kansen; 5°
1 effectieve vertegenwoordiger en 1 plaatsvervangende vertegenwoordiger van Unia. De leden
zoals bedoeld in alinea 1, 3° en 5°, worden vrijwillig voorgesteld door de Adviesraad Welzijn en Unia.
Indien een dergelijk voorstel niet wordt gedaan, blijft de Raad geldig samengesteld. De kandidaatstelling
gebeurt door middel van een dubbele lijst waarop voor elk te vervullen mandaat een vrouw en een man worden
voorgesteld. § 2. Het aantal leden van elk geslacht mag niet kleiner zijn dan een derde
van het totale aantal leden. § 3. Het aantal leden per taalgroep mag niet kleiner zijn
dan een derde van het totale aantal leden. § 4. Alle leden worden benoemd door de organisatie
die zij vertegenwoordigen. § 5. Wanneer een lid tijdens zijn of haar ambtstermijn moet
worden vervangen, benoemt de gewestregering, op voorstel van de organisatie of van de minister of van
de staatssecretaris belast met gelijke kansen, een nieuw lid. Het nieuwbenoemde lid neemt het bestaande
mandaat over. § 6. De ambtstermijn van de leden bedraagt vijf jaar en is hernieuwbaar.
§ 7. De Brusselse Raad voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de Brusselse Adviesraad
voor de uitbanning van racisme in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen elk een waarnemend lid afvaardigen
naar de Brusselse Raad voor Personen met een Handicap. De Regering kan bepalen dat andere adviesraden
inzake gelijke kansen vertegenwoordigd zijn in de Brusselse Raad voor Personen met een Handicap. Art.
92. Het mandaat van een lid van de Brusselse Raad voor personen met een handicap is onverenigbaar met
de uitoefening van een gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk of federaal kiesmandaat of met het lidmaatschap
van een ministerieel kabinet. Art. 93. De Brusselse Raad voor personen met een handicap benoemt
een voorzitter en een ondervoorzitter uit de effectieve leden, met inachtneming van de vertegenwoordiging
van elk geslacht en van elke taalrol. Art. 94. De Brusselse Raad voor personen met een handicap
richt uit zijn midden een bureau op. Dit bureau is samengesteld uit minimum 4 leden en maximum 7 leden.
De voorzitter en de ondervoorzitter zijn volwaardige leden van het bureau en oefenen het voorzitterschap
en het vicevoorzitterschap uit. Het bureau bereidt de werkzaamheden voor en ziet toe op de goede werking
van de Brusselse Raad voor personen met een handicap. Art. 95. § 1. Het bureau kent
de effectieve leden van de Brusselse Raad voor personen met een handicap en de plaatsvervangende leden
die hen eventueel vervangen, een aanwezigheidsvergoeding toe telkens wanneer zij een vergadering van
ten minste twee uur bijwonen, hetzij van de Brusselse Raad voor personen met een handicap, hetzij van
een van de werkgroepen. § 2. Het presentiegeld bedraagt 40 euro voor de voorzitter en
de ondervoorzitter en 20 euro voor de andere leden. § 3. Het bureau bepaalt in welke
vorm de Brusselse Raad voor personen met een handicap de reiskosten van zijn leden vergoedt. Art.
96. De Brusselse Raad voor personen met een handicap stelt, bij consensus, een huishoudelijk reglement
vast dat moet voorzien in: - de werkwijze van de Brusselse Raad voor personen met een handicap; -
de werkwijze van het bureau; - de taken van de voorzitter en de ondervoorzitter; -
de deelname van deskundigen aan de werkzaamheden van de Brusselse Raad voor personen met een handicap; -
de oprichting van werkgroepen, alsook hun rol, hun werkdomein en de werkwijze; - de behandelingsprocedures
van de adviezen en aanbevelingen; - de rol van het secretariaat. Art. 97. §
1. De coördinatie en de administratieve en logistieke werking van het secretariaat van de Brusselse Raad
voor personen met een handicap worden, zonder afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid, gewaarborgd
door het Secretariaat van Brupartners. § 2. De menselijke, materiële en financiële middelen
die nodig zijn voor de werking van de Brusselse Raad voor personen met een handicap worden door de Gewestelijke
Overheidsdienst Brussel ter beschikking gesteld van het secretariaat van Brupartners. Binnen
de grenzen van de beschikbare budgettaire kredieten worden deze middelen ter beschikking gesteld ten
belope van het bedrag dat jaarlijks in de algemene uitgavenbegroting wordt vastgesteld in het kader van
de toewijzing van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel. Zij komen enerzijds ten laste van de begroting
voor de ontwikkeling van een gelijkekansenbeleid en anderzijds van de begroting voor de bezoldiging van
het personeel tot het bedrag van de bezoldiging van een voltijds equivalent. Het secretariaat
van Brupartners deelt jaarlijks zijn uitgavenramingen voor het volgende jaar mee, samen met de nodige
bewijsstukken, uiterlijk op 1 juni aan de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel. De in aanmerking
genomen middelen zijn: 1° de personeels-, investerings- en werkingskosten van het secretariaat
van de Brusselse Raad voor personen met een handicap, met inbegrip van de bijdrage van het secretariaat
van de Brusselse Raad voor personen met een handicap in de algemene kosten van Brupartners; 2°
de bezoldiging van externe deskundigen waarop de Brusselse Raad voor personen met een handicap een beroep
doet; 3° de deelnamekosten en reiskosten van de leden van de Brusselse Raad voor personen met
een handicap; 4° de specifieke kosten van de Brusselse Raad voor personen met een handicap,
zoals de kosten van evenementen en studies. Deze middelen worden jaarlijks in twee schijven
vrijgemaakt. De eerste schijf wordt ten belope van negen twaalfden uiterlijk op 31 maart vrijgegeven.
De tweede schijf wordt uiterlijk op 15 november vrijgemaakt op basis van de bewijsstukken van de gedane
uitgaven en de staat van de geplande uitgaven tot 31 december van het lopende jaar, die door het secretariaat
van Brupartners uiterlijk op 30 oktober moeten worden toegezonden. De bewijsstukken van de in
december gedane uitgaven worden door het secretariaat van Brupartners uiterlijk op 20 januari van het
volgende jaar aan de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel toegezonden. HOOFDSTUK 3 - Brusselse
raad voor de uitbanning van racisme in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Art. 98. Een Brusselse
Raad voor de uitbanning van racisme wordt opgericht. Art. 99. De Raad draagt effectief bij tot
de uitbanning van elke vorm van discriminatie van personen gebaseerd op beschermde zogenaamde raciale
criteria. Art. 100. De Raad heeft de volgende opdrachten: 1° adviezen verstrekken
inzake de bestrijding van racisme en discriminatie zoals bedoeld in artikel 99, op eigen initiatief of
op verzoek van een minister of staatssecretaris van de gewestregering, het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie,
het college van de Franse Gemeenschapscommissie, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,
voor zover dit verzoek onder hun bevoegdheden valt; 2° aan het begin en aan het einde van de
legislatuur een advies formuleren over de doelstellingen van de Regering die zijn opgenomen in de Gewestelijke
Beleidsverklaring; 3° de thematiek opvolgen, ook op andere beleidsniveaus, voor zover er een
impact is op het Gewest; 4° het overleg en de samenwerking tussen alle betrokken actoren en
de andere bestaande thematische adviesraden bevorderen. Art. 101. § 1. De adviezen worden
meegedeeld binnen een termijn van 60 dagen na de indiening van het verzoek. Indien het advies
niet binnen bovengenoemde termijn wordt meegedeeld, kan eraan worden voorbijgegaan. §
2. De Raad bezorgt al zijn adviezen aan de regering, het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie,
het college van de Franse Gemeenschapscommissie en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
§ 3. De Raad publiceert op zijn website alle adviezen en aanbevelingen op verzoek of op eigen
initiatief. Art. 102. De Raad legt jaarlijks aan de Regering een verslag voor over de verrichte
werkzaamheden en de besteding van zijn financiële middelen. Art. 103. § 1. De Raad is
samengesteld uit 20 effectieve leden en 20 plaatsvervangende leden: 1° 1 effectief lid en 1
plaatsvervangend lid voorgedragen door Unia, worden verzocht om deel uit te maken van de Raad; 2°
6 effectieve leden en 6 plaatsvervangende leden voorgedragen door Brupartners, van wie de ene helft
vertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de werknemers en de andere helft vertegenwoordigers
van de representatieve organisaties van de werkgevers, de middenstand en de werkgevers van de non-profitsector; 3°
11 effectieve leden en 11 plaatsvervangende leden afkomstig uit relevante antiracistische middenveldorganisaties
voorgedragen door de minister of staatssecretaris belast met gelijke kansen na een oproep tot kandidaatstelling.
Tijdens de selectie wordt toegezien op de representativiteit van de verschillende antiracistische bewegingen
die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest actief zijn; 4° 2 effectieve leden en 2 plaatsvervangende
leden afkomstig uit het academisch korps van Brusselse universiteiten voorgedragen door de minister of
staatssecretaris belast met gelijke kansen, worden verzocht om deel uit te maken van de Raad.
§ 2. De kandidaturen van de leden bedoeld in § 1, 1° tot en met 4° worden voorgesteld
door middel van een dubbele lijst waarbij voor elk te vervullen mandaat een vrouw en een man wordt voorgedragen.
§ 3. De leden bedoeld in § 1, 1° tot en met 4° worden aangesteld door de Regering op
voordracht van de minister of de staatssecretaris belast met gelijke kansen. § 4. Alle
leden worden gemandateerd door de organisatie die zij vertegenwoordigen. § 5. De leden
worden voor een hernieuwbaar mandaat van 5 jaar aangesteld. § 6. Het aandeel van elke
taalgroep bedraagt ten minste een derde van het totale aantal leden. § 7. Er moet een
gelijk aantal leden van elk geslacht zijn. § 8. Een lid dat is veroordeeld wegens discriminatie
op grond van een van de door dit Wetboek beschermde criteria, wordt als ontslagnemend beschouwd.
§ 9. Wanneer een lid tijdens zijn mandaat moet worden vervangen, stelt de Regering een nieuw lid
aan, op voordracht van de organisatie waaruit hij afkomstig is. Het nieuw aangestelde lid neemt het lopende
mandaat over. § 10. Een lid van de Raad mag niet tegelijk een gemeentelijk, provinciaal,
gewestelijk, Europees of federaal kiesmandaat uitoefenen of lid zijn van een ministerieel kabinet.
§ 11. De Brusselse Raad voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en de Brusselse Raad voor
personen met een handicap kunnen elk een waarnemend lid afvaardigen naar de Brusselse Raad voor de uitbanning
van racisme in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De Regering kan voorzien in de vertegenwoordiging
van andere adviesraden inzake gelijke kansen binnen de Brusselse Raad voor de Uitbanning van Racisme
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Art. 104. De Raad kiest uit zijn effectieve leden een
voorzitter en twee ondervoorzitters, met inachtneming van de representativiteit van elk geslacht en elke
taalrol. Hun aanstelling wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Regering. Art. 105.
De Raad kiest uit zijn leden een Bureau met minimaal vier leden en maximaal 8 leden, waarvan de voorzitter
en de ondervoorzitters van rechtswege lid zijn. De samenstelling van het bureau moet voldoen aan de bepalingen
van artikel 103, §§ 6 en 7. Art. 106. § 1. De Raad komt bijeen op eigen
initiatief of op verzoek van een minister of een staatssecretaris. § 2. De Raad kan
een beroep doen op deskundigen en werkgroepen oprichten, onder de voorwaarden die in het huishoudelijk
reglement zijn vastgelegd. Art. 107. § 1. De leden van de Raad ontvangen presentiegeld
voor elke vergadering van ten minste twee uur hetzij van de Raad, hetzij van een van de werkgroepen,
die ze bijwonen. § 2. Het bedrag van het presentiegeld wordt vastgesteld op 40 euro
voor de voorzitter en de ondervoorzitter en op 20 euro voor de andere leden. Art. 108. De Raad
stelt bij consensus een huishoudelijk reglement vast dat moet voorzien in: - de werkingswijze
van de Raad; - de opdrachten van de voorzitter en de ondervoorzitter; - de deelname
van deskundigen aan de werkzaamheden van de Raad; - de oprichting van werkgroepen en hun rol,
actieterrein en werkwijze; - de procedures voor de behandeling van adviezen en aanbevelingen; -
de rol van het secretariaat. Art. 109. § 1. De coördinatie en de administratieve en
logistieke werking van het Secretariaat van de Raad worden verzekerd door het secretariaat van Brupartners,
zonder dat dit gevolgen heeft voor de onafhankelijkheid van de Raad. § 2. De Regering
kent Brupartners een specifieke jaarlijkse dotatie toe voor de werking van de Raad. De middelen
die in aanmerking komen, zijn: 1° de personeels-, investerings- en werkingskosten van het secretariaat
van de Raad, met inbegrip van de verschuldigde bijdrage van het secretariaat aan de algemene kosten van
Brupartners; 2° de vergoeding van de externe deskundigen waarop de Raad een beroep doet; 3°
de presentiegelden van de leden van de Raad; 4° de specifieke kosten van de Raad, zoals kosten
voor evenementen en onderzoeken. HOOFDSTUK 4 - Gemeentelijke seniorenadviesraden Art.
110. Elke gemeente voert een seniorenbeleid, met de volgende doelstellingen: 1° het tegemoetkomen
van de behoeften van de senioren in de door de gemeente gevoerde projecten; 2° de burgerparticipatie
van de senioren aan de maatschappelijke kwesties aanmoedigen en, zodoende, sociale uitsluiting of discriminatie
wegens leeftijd voorkomen; 3° de overleg- en dialoogmechanismes instellen of uitbouwen, om
te komen tot de daadwerkelijke participatie van de senioren aan de acties van de gemeente. Dat
beleid moet worden gecoördineerd en coherent zijn, niet alleen op de desbetreffende gebieden en de verschillende
machtsniveaus, maar ook tussen de verschillende betrokken actoren, te weten de overheden van gelijk welke
aard en de seniorenverenigingen. Art. 111. De oprichting van een gemeentelijke seniorenadviesraad,
hierna de adviesraad genoemd, past in het door de gemeente gevolgde beleid betreffende de senioren. Elke
gemeente beslist of het zinvol is om een dergelijke raad op te richten. Art. 112. De adviesraad
heeft als opdracht om, op eigen initiatief of op verzoek van de gemeenteraad of van het college van burgemeester
en schepenen, adviezen te verstrekken en voorstellen te doen over beleidsmaatregelen van gemeentelijk
belang, voor zover zij betrekking hebben op de senioren. Als het college van burgemeester en schepenen
afwijkt van het advies van de adviesraad, moet het deze met redenen omkleden. Art. 113. Het
aantal leden van de adviesraad is oneven. Het varieert naargelang de grootte van de gemeente. Het mag
niet lager zijn dan 9, noch hoger dan 15. Art. 114. § 1. De adviesraad bestaat uit personen
die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van de gemeente, met name ten minste: - vijf
leden, als individu; - vier leden van organisaties die bevoegd zijn inzake het seniorenbeleid. Het
aantal leden van de tweede categorie mag niet hoger zijn dan dat van de eerste categorie. §
2. De samenstelling van de adviesraad respecteert de evenredigheid van de taalvertegenwoordiging van
de gemeenteraad. De adviesraad telt ten minste één Nederlandstalig lid en ten minste één Franstalig lid. Maximum
twee derde van de leden ervan zijn van hetzelfde geslacht. Indien een van de voorwaarden bedoeld
in het eerste en tweede lid niet wordt vervuld, worden de door de adviesraad uitgebrachte adviezen als
ongeldig beschouwd. Bij de samenstelling van de adviesraad, wordt gezorgd voor een evenwichtige
vertegenwoordiging van de verschillende wijken van de gemeente, zoals beschreven in de wijkmonitoring.
§ 3. De adviesraad telt eveneens twee plaatsvervangende leden van elk van de in § 1 bedoelde
categorieën, die het vaste lid vervangen in geval van verhindering. Art. 115. De gemeente brengt
de senioren op de hoogte van het bestaan van de adviesraad en van de mogelijkheid om eraan deel te nemen. Art.
116. De gemeenteraad belast het college van burgemeester en schepenen met een oproep tot kandidaturen. Het
college van burgemeester en schepenen stelt een lijst op met de kandidaten die voldoen aan de objectieve
criteria die bepaald zijn in de oproep tot kandidaatstelling of, indien overeenkomstig artikel 120 een
huishoudelijk reglement is vastgesteld en goedgekeurd, aan de objectieve criteria van dat reglement. Op
grond van de in het vorig lid bedoelde lijst, benoemt de gemeenteraad de vaste en de plaatsvervangende
leden bij een met redenen omklede beslissing. Art. 117. Het mandaat van de leden van de adviesraad
wordt hernieuwd binnen 6 maanden na de hernieuwing van de gemeenteraad. Het is hernieuwbaar. Art.
118. De aangewezen leden benoemen onder de leden van de adviesraad een voorzitter, een ondervoorzitter
en een secretaris die het Bureau vormen, waarin maximum twee leden tot hetzelfde taalstelsel behoren. Art.
119. Het college van burgemeester en schepenen wijst een van zijn leden aan om de vergaderingen van de
adviesraad bij te wonen, zonder stemrecht. De raad van het OCMW wijst een van zijn leden aan
om de vergaderingen van de adviesraad bij te wonen, zonder stemrecht. Art. 120. De adviesraad
neemt een huishoudelijk reglement aan. Hij legt het ter goedkeuring voor aan de gemeenteraad. Art.
121. Ongeacht de middelen die de gemeente ter beschikking stelt, verleent de gewestregering de gemeente
een werkingstoelage, waarvan zij de modaliteiten bepaalt, wanneer zij een adviesraad opricht die voldoet
aan de in dit hoofdstuk opgenomen voorwaarden, zodat hij de hem toevertrouwde opdrachten kan vervullen. Art.
122. De voorzitter zorgt voor een voortdurende dialoog met het gemeentebestuur en voor het goede verloop
van de vergaderingen van de adviesraad. Art. 123. Om zijn opdrachten te vervullen, mag de adviesraad
een beroep doen op deskundigen of op verenigingen wanneer hij dat nodig acht. Art. 124. De adviesraad
vergadert minimum viermaal per jaar. De voorzitter stuurt alle leden van de adviesraad een oproeping,
met de datum, de plaats en het uur van de vergadering. Elke gemeente maakt de datum, de plaats
en het uur van zijn vergaderingen bekend op haar internetsite en in het gemeenteblad. Art. 125.
De adviesraad stelt zijn advies vast bij absolute meerderheid van zijn leden. De secretaris
stelt notulen op, die worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Art. 126. De vergaderingen
zijn openbaar. Art. 127. De adviesraad bezorgt de gemeenteraad elk jaar een verslag over zijn
werkzaamheden. TITEL 3 - Representativiteitsregels HOOFDSTUK 1 - Representativiteit
op niveau van het Brussels Gewest Afdeling 1 - Commissie voor toegang tot bestuursdocumenten Art.
128. De Commissie voor toegang tot bestuursdocumenten telt niet meer dan zes leden van hetzelfde geslacht. Afdeling
2 - Milieucollege Art. 129. Maximum twee derde van de leden van het Milieucollege behoort tot
hetzelfde geslacht. Elk van de twee lijsten die de door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement voorgedragen
dubbele lijst vormen telt voldoende mannen en vrouwen opdat die voorwaarde wordt nageleefd. Deze kandidaten
moeten qua bekwaamheid, competentie en beroepsprestaties gelijkwaardig zijn. Is dat niet het geval, dan
stuurt de minister bevoegd voor leefmilieu de dubbele lijst terug naar het Brussels Hoofdstedelijk Parlement,
dat de nodige wijzigingen moet aanbrengen. De niet-naleving van de in het eerste lid bedoelde
verplichting ten gevolge van verhindering van lange duur, ontslag, afzetting of overlijden, tast de regelmatigheid
van de werkzaamheden en beslissingen van het Milieucollege niet aan, op voorwaarde dat de hernieuwingsprocedure
ten gevolge van de verhindering van lange duur, ontslag, afzetting of overlijden binnen een redelijke
termijn wordt opgestart. Afdeling 3 - Adviesorganen en -raden Art. 130. §
1. Telkens in een adviesorgaan één of meerdere mandaten ten gevolge van een voordrachtprocedure te begeven
zijn, dient per mandaat, door elke voordragende instantie, de kandidatuur van minstens één man en één
vrouw voorgedragen te worden. De voordragende instantie is verplicht twee kandidaten voor te
dragen die qua bekwaamheid, competentie en beroepsprestaties gelijkwaardig zijn. § 2.
Wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld onder § 1, stuurt de minister onder wiens
bevoegdheid het betreffende adviesorgaan ressorteert, de kandidaturen terug naar de voordragende instantie.
Zolang niet aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, blijft het toe te wijzen mandaat vacant. Art.
131. § 1. Ten hoogste twee derden van de leden van een adviesorgaan is van hetzelfde geslacht.
§ 2. Om de in de § 1 gestelde verdeling te bereiken, wordt voorrang gegeven aan de kandidaat
van het ondervertegenwoordigde geslacht, tenzij een objectieve beoordeling, waarbij rekening wordt gehouden
met alle criteria betreffende de persoon van de kandidaten, de balans doet doorslaan ten gunste van een
kandidaat van het andere geslacht, een beoordeling die in de motivering van de benoeming tot uiting moet
komen. § 3. Wanneer de voor het betrokken adviesorgaan verantwoordelijke minister bij
de gewestregering een voldoende gemotiveerd aanvraag indient met betrekking tot de onmogelijkheid om
te voldoen aan de in § 1 gestelde voorwaarde, mag het betrokken adviesorgaan slechts opnieuw op
rechtsgeldige wijze advies uitbrengen nadat de bedoelde motivering als afdoende beschouwd wordt. Deze
motivering wordt als afdoende beschouwd, behoudens andersluidend advies in de gewestregering binnen de
twee maanden volgend op de voorlegging. § 4. Elke aanwijzing die niet aan deze bepaling
voldoet, is nietig en belet het adviesorgaan een rechtsgeldig advies uit te brengen. §
5. De gewestregering legt jaarlijks verslag voor aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement over de uitvoering
van onderhavige bepaling. HOOFDSTUK 2 - Representativiteit op lokaal niveau Art. 132.
§ 1. Ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad zoals bedoeld in artikel 120bis van
de Nieuwe Gemeentewet, is van hetzelfde geslacht. § 2. Wanneer niet wordt voldaan aan
de voorwaarde gesteld in § 1, kan de betrokken adviesraad niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen.
§ 3. De gemeenteraad kan op gemotiveerd verzoek van de adviesraad afwijkingen toestaan, hetzij
om functionele redenen of om redenen die verband houden met de bijzondere aard van deze raad, hetzij
wanneer onmogelijk kan worden voldaan aan de voorwaarde gesteld in § 1. De gemeenteraad bepaalt
de voorwaarden waaraan dit verzoek moet voldoen en stelt de procedure vast. § 4. Wanneer
op basis van § 3 geen afwijking wordt toegestaan, heeft de adviesraad vanaf de datum van weigering
van de afwijking, drie maanden de tijd om te voldoen aan de voorwaarde gesteld in § 1. Indien
de adviesraad bij het verstrijken van deze periode niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in het §
1, kan de adviesraad vanaf deze datum niet op rechtsgeldige wijze advies uitbrengen. §
5. Het college van burgemeester en schepenen dient telkens binnen het jaar na de nieuwe aanstelling van
de gemeenteraad een evaluatieverslag voor te leggen aan de gemeenteraad. Art. 133. §
1. De volgende organen mogen voor niet meer dan twee derde uit leden van hetzelfde geslacht bestaan: -
de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf; - de raad van bestuur van de gemeentelijke
vzw. § 2. Het directiecomité van het autonoom gemeentebedrijf moet bestaan uit minstens
één man en minstens één vrouw. § 3. Ten minste een derde van de vertegenwoordigers van
de gemeente in de algemene vergadering van de gemeentelijke vzw zijn niet van hetzelfde geslacht.
§ 4. De door de gemeenteraad van elke gemeente aangewezen vertegenwoordigers in de algemene vergadering
van de meergemeentelijke vzw zijn van verschillend geslacht. § 5. De leden van de raad
van bestuur van de meergemeentelijke vzw die door de algemene vergadering op voorstel van de gemeenteraden
of op voorstel van de door de gemeenteraden aangewezen leden van de algemene vergadering worden aangewezen,
zijn van verschillend geslacht. Art. 134. De statuten van de intercommunale voorzien in de aanwezigheid
van personen van verschillend geslacht in de wettelijke en statutaire organen. Art. 135. §
1. Ten minste een derde van de door de gemeenteraad gekozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn
moet van verschillend geslacht zijn. § 2. Het vast bureau van de raad voor maatschappelijk
welzijn en de bijzondere comités zijn samengesteld uit personen waarvan een derde van de leden van een
ander geslacht is dan de overige leden. Art. 136. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn
en de lokale besturen nemen minstens één persoon met een handicap halftijds in dienst per schijf van
twintig voltijdsequivalenten in de personeelsformatie. Art. 137. De kandidaten die op het moment
van de aanwerving aan minstens één van de volgende voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor een
betrekking van het quotum dat voorbehouden is voor personen met een handicap: 1° geregistreerd
zijn bij een van de erkenningsorganen of het voorwerp zijn geweest van een beslissing tot bijstand vanwege
een van die instellingen en aan een van die instellingen elke door de federale overheid of aan een van
hen elke beslissing over de maatregelen op het gebied van bijstand of maatschappelijke of professionele
integratie te hebben meegedeeld; 2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en
een attest bezorgen dat is afgegeven door het federaal Agentschap voor beroepsrisico's (Fedris) of de
Sociaal-Medische Rijksdienst en waaruit een arbeidsongeschiktheid van minstens 66% blijkt; 3°
het slachtoffer zijn geweest van een beroepsziekte en een attest bezorgen dat is afgegeven door het
federaal Agentschap voor beroepsrisico's (Fedris) of de Sociaal-Medische Rijksdienst en waaruit een arbeidsongeschiktheid
van minstens 66% blijkt; 4° het slachtoffer zijn geweest van een ongeval van gemeen recht en
een afschrift bezorgen van het vonnis dat is afgegeven door de griffie van de rechtbank en waaruit een
handicap of arbeidsongeschiktheid van minstens 66% blijkt; 5° het slachtoffer zijn geweest
van een thuisongeval en een afschrift bezorgen van de beslissing van de verzekeringsinstelling waaruit
een blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 66% blijkt; 6° een inkomensvervangende tegemoetkoming
of een integratietoelage genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen
aan personen met een handicap; 7° in het bezit zijn van een diploma van het buitengewoon onderwijs; 8°
door het Bestuur van de Medische Expertise of door de interne of externe dienst waarbij de vorige werkgever
was aangesloten, erkend zijn als definitief ongeschikt voor de uitoefening van zijn dagelijkse activiteiten,
maar geschikt voor sommige functies zoals bepaald door het Bestuur van de Medische Expertise of de Interne
Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk (IDPB); 9° het voorwerp hebben uitgemaakt
van een beslissing tot vaststelling van de verminderde zelfredzaamheid krachtens artikel 4, derde lid,
van de ordonnantie van 10 december 2020 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden; 10°
het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing inzake de tegemoetkoming voor de individuele hulpmiddelen
aan personen met een handicap krachtens de ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse
verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen en de in artikel
3/1, § 2, 2°, van dezelfde ordonnantie voorziene voorwaarde vervullen. Art. 138. Het
sluiten van overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten met maatwerkbedrijven staat gelijk met
de in artikel 136 vastgestelde tewerkstellingsplicht. Voor het berekenen van het aantal werknemers met
een handicap, uitgedrukt in overeenstemmende voltijdsequivalenten, wordt de prijs voor de werken, leveringen
en diensten gedeeld door de jaarvergoeding van een voltijds personeelslid met weddeschaal D4 van administratief
medewerker en 10 jaar anciënniteit (100% index 138.01). De formule ziet er als volgt uit: mP(w,l,d)m/B(p) waarbij: P(w,l,d)
de in de overeenkomst vastgestelde prijs is van de werken, leveringen en diensten; B(p) de jaarlijkse
bezoldiging is van een voltijds personeelslid met weddeschaal D4 en tien jaar anciënniteit (100% index
138.01). Indien de bij artikel 136 bedoelde tewerkstellingsplicht meer dan één voltijdsequivalent
bedraagt, hebben de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de lokale overheden de mogelijkheid
om daar voor de helft aan te voldoen door overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten te sluiten
met maatwerkbedrijven. HOOFDSTUK 3 - Representativiteit bij benoemingen door de gewestregering
en het College in de bestuursorganen van een rechtspersoon Art. 139. § 1. Wanneer de
gewestregering, een minister of een door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gecontroleerde rechtspersoon
een natuurlijke persoon benoemt of zijn/haar benoeming voorstelt, met of zonder tussenkomst van een derde
partij, om in het bestuursorgaan van een rechtspersoon te zetelen, en dit in overeenstemming met de ordonnantie
of het besluit tot oprichting van deze rechtspersoon of zijn statuten, moet de verplichting voorzien
in § 2 van dit artikel nageleefd worden. De leden van rechtswege van het bestuursorgaan vallen
niet onder de toepassing van deze bepaling. § 2. Ten minste een derde van de leden die
door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of door een door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gecontroleerde
rechtspersoon benoemd zijn in een bestuursorgaan, moet van een ander geslacht zijn dan dat van de overige
leden die door hen benoemd zijn. Om deze verdeling te bereiken, wordt voorrang gegeven aan de
kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht indien deze qua bekwaamheid, vaardigheden en beroepsprestaties
even geschikt is als een kandidaat van het andere geslacht, tenzij een objectieve beoordeling, waarbij
rekening wordt gehouden met alle criteria betreffende de persoon van de kandidaten, de balans doorslaat
ten gunste van een kandidaat van het andere geslacht, een beoordeling die in de motivering van de benoeming
tot uiting moet komen. Elke benoeming die deze verhouding niet respecteert, is nietig.
§ 3. Indien het bestuursorgaan wegens een ontslag of overlijden niet meer samengesteld is krachtens
de huidige bepaling, stelt hij de gewestregering of de minister of de bevoegde rechtspersoon daarvan
zo snel mogelijk op de hoogte zodat het lid of de leden vervangen kunnen worden. De gewestregering of
de minister of de bevoegde rechtspersoon beschikken dan over een termijn van zes maanden vanaf het moment
van ontslag of overlijden om de aanpassing door te voeren. Bij gebreke daaraan, kunnen de door
het Gewest of de door hem gecontroleerde rechtspersoon aangestelde leden geen geldige beslissingen meer
nemen. Via een regeringsbeslissing, zal echter éénmalig in de benoemingsakte een met redenen
omklede uitzondering kunnen worden toegestaan, die maximaal een jaar geldig is. § 4.
Wanneer een derde partij aan de gewestregering of aan een minister de benoeming van een lid in het bestuursorgaan
van een rechtspersoon voorstelt, dient deze twee kandidaten van een verschillend geslacht voor te stellen.
De gewestregering zal een keuze maken tussen deze twee kandidaten waarbij ze rekening houdt met de resultaatsverbintenis
bedoeld in § 2 van dit artikel. Indien deze regel niet nageleefd werd, wijst de gewestregering
of de minister het voorstel af. § 5. De gewestregering legt jaarlijks een evaluatieverslag
over de uitvoering van deze bepaling voor aan het Parlement. Art. 140. § 1. Wanneer
de Raad, het College of een van zijn leden een natuurlijke persoon, met of zonder tussenkomst van een
derde, aanwijst of aanstelt, of zijn aanwijzing of aanstelling voordraagt om binnen het bestuursorgaan
van een rechtspersoon te zetelen, en dit overeenkomstig het decreet of het besluit tot oprichting van
de rechtspersoon of zijn statuten, moeten de volgende verplichtingen tot bevordering van de gelijke vertegenwoordiging
van mannen en vrouwen nageleefd worden. Wanneer er voor de aanwijzing of aanstelling: 1°
twee personen aangesteld of voorgedragen worden: moeten die personen van verschillend geslacht zijn; 2°
drie personen of meer aangesteld of voorgedragen worden: moet minstens een derde, afgerond naar de hogere
eenheid, van het aantal voorgedragen of aangestelde personen van het andere geslacht zijn dan dat van
de andere personen die zijn voorgedragen door de Raad, het College of een van zijn leden. Wanneer
een derde aan de Raad, het College of aan een van zijn leden de aanwijzing of aanstelling voorstelt,
binnen het bestuursorgaan van een in het eerste lid bedoelde rechtspersoon: 1° van twee personen:
dan moeten die personen van verschillend geslacht zijn; 2° van drie personen of meer: dan moet
minstens een derde, afgerond naar de hogere eenheid, van het aantal door derden voorgedragen personen
van het andere geslacht zijn dan dat van de andere personen die zijn voorgedragen door de derde. De
derde kan van die verplichtingen afwijken door aan de Raad, het College of een van zijn leden de redenen
mee te delen waarom de verplichtingen niet kunnen worden nageleefd. § 2. Deze verplichtingen
zijn respectievelijk van toepassing voor de aanwijzing of aanstelling van de werkende en in voorkomend
geval plaatsvervangende leden. Wanneer echter slechts één persoon als werkend lid en één persoon als
plaatsvervangend lid door de Raad, het College of een van zijn leden moet aangewezen of aangesteld worden,
of door de derde moet voorgedragen worden, moeten zij van verschillend geslacht zijn. §
3. Minstens een derde van de overheidsbestuurders van de rechtspersoon is van het andere geslacht dan
dat van de andere overheidsbestuurders. Om deze verdeling te bereiken, wordt voorrang gegeven
aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht indien deze qua bekwaamheid, vaardigheden en
beroepsprestaties even geschikt is als een kandidaat van het andere geslacht, tenzij een objectieve beoordeling,
waarbij er rekening wordt gehouden met alle criteria betreffende de persoon van de kandidaten, de balans
doorslaat ten gunste van een kandidaat van het andere geslacht, een beoordeling die in de motivering
van de aanstelling tot uiting moet komen. Bij ontstentenis is de aanstelling nietig. Hetzelfde geldt
als een aanstelling tot gevolg heeft dat het aantal van deze overheidsbestuurders van het andere geslacht
onder dit vereiste minimumaantal daalt. Voor de toepassing van deze bepaling, wordt het vereiste
minimumaantal van deze leden van het andere geslacht afgerond naar de hogere eenheid. §
4. Een evaluatie van de toepassing van de procedure bedoeld in de §§ 1 tot 3, van de maatregelen
voor de bevordering van de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de bestuursorganen, aangewezen
of aangesteld door de Franse Gemeenschapscommissie of door een rechtspersoon die wordt gecontroleerd
door de Franse Gemeenschapscommissie, en van de verdeling tussen beide geslachten van de beklede mandaten,
zal om de twee jaar gebeuren en opgenomen worden in het activiteitenverslag of beheersverslag bedoeld
in artikel 15, § 1, van het Decreet van 24 april 2014 betreffende het bestuur en de transparantie
in de uitvoering van de openbare mandaten. § 5. Deze bepaling is niet van toepassing
op het openbaar mandaat dat hetzij voltijds, hetzij in hoofdberoep wordt uitgeoefend in het kader van
een arbeidsbetrekking, met een bezoldigd, zelfstandig of statutair statuut. TITEL 4 - Bevordering
van diversiteit binnen de Brusselse instanties en lokale openbare instellingen HOOFDSTUK 1 -
Brusselse instanties Art. 141. De gewestregering, het College en het Verenigd College zien toe,
binnen de Brusselse instanties die binnen hun bevoegdheid vallen, op de bevordering van diversiteit en
inclusie en de bestrijding van discriminatie in de Brussels openbaar ambt. Art. 142. §
1. Elke Brusselse instantie moet een openbaar actieplan inzake diversiteit opstellen. De gewestregering,
het College en het Verenigd College bepalen elk, voor de instanties die onder hun bevoegdheid vallen,
de algemene inhoud van het openbaar actieplan inzake diversiteit, alsook de methoden voor diagnostiek,
goedkeuring, opvolging en evaluatie. § 2. Met het oog op de ontwikkeling, uitvoering
en opvolging van dit openbaar actieplan inzake diversiteit dient elke Brusselse instantie: 1°
een personeelslid aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor het openbaar actieplan diversiteit; 2°
een steuncomité oprichten. De samenstelling, de organisatie en de werking van dit comité worden bepaald
door de gewestregering, het College en het Verenigd College, elk voor de organen die onder hun bevoegdheid
vallen. § 3. De gewestregering, het College en het Verenigd College richten elk, voor
de instanties die onder hun bevoegdheid vallen, een Gewestelijk coördinatiecomité bevoegd voor de diversiteit
op, met het oog op de coördinatie van de acties tussen de instanties die onder hun bevoegdheid vallen. De
samenstelling, de organisatie en de werking van drie coördinatiecomités worden geregeld door respectievelijk
de gewestregering, het College en het Verenigd College. § 4. Binnen de grenzen van de
begrotingskredieten van elke gefedereerde entiteit bekostigen de Regering, het College en het Verenigd
College, elk voor de instanties waarvoor ze bevoegd zijn, en volgens de modaliteiten die zij vaststellen,
elk voor zover het hen aangaat, de Brusselse instanties die belast zijn met de uitvoering van de acties
ter bevordering van diversiteit en integratie en ter bestrijding van discriminatie in deze instanties.
De financiering is minstens afhankelijk van een voorafgaande positieve evaluatie van de beoogde acties
opgenomen in het diversiteitsplan. Art. 143. § 1. Elke gewestelijke instantie stuurt
haar vacatures systematisch naar Actiris en naar Brussel Openbaar Ambt. § 2. Elke gewestelijke
instantie verstrekt de gegevens die nodig zijn voor het toezicht op de uitvoering van dit hoofdstuk aan
het Observatorium van de Gewestelijke Publieke Werkgelegenheid. De gewestregering stelt de modaliteiten
voor deze gegevensoverdracht vast. Deze gegevens zijn opgenomen in het jaarverslag van het Observatorium
van de Gewestelijke Publieke Werkgelegenheid Art. 144. § 1. De gewestregering, het College
en het Verenigd College kunnen elk, voor wat hen betreft en voor de periode die zij bepalen, de prioritaire
doelstellingen bepalen in verband met de bevordering van diversiteit. § 2. De gewestregering,
het College en het Verenigd College bepalen, elk voor zich, de modaliteiten van de integratie van de
prioritaire doelstellingen in de openbare plannen inzake diversiteit van de organen die onder hun bevoegdheid
vallen en in de oriëntatienota's en overgangsdoelstellingen van de leidinggevenden van deze organen. Art.
145. De Brusselse instanties voorzien in hun arbeidsreglementen bepalingen die het personeel informeren
over interne en externe meldingsprocedures, wanneer zij een discriminatie vermoeden. HOOFDSTUK
2 - Lokaal niveau Art. 146. § 1. Elk lokaal bestuur dient een openbaar diversiteitsplan
uit te werken met een looptijd van drie jaar. Deze openbare diversiteitsplannen worden opgesteld in overleg
met de afvaardigingen van werknemers in de lokale besturen met meer dan 49 werknemers. §
2. Met het oog op het opstellen, uitvoeren en evalueren van de openbare diversiteitsplannen moet elke
gemeente: 1° een personeelslid aanwijzen als diversiteitsmanager, dat ermee belast is in samenwerking
met de in 2° bedoelde begeleidingscommissie inzake diversiteit de openbare diversiteitsplannen van de
gemeente en van de lokale besturen die ervan afhangen op te stellen, uit te voeren en op te volgen; 2°
een begeleidingscommissie inzake diversiteit oprichten, die een collegiale instelling is en waarin de
diversiteitsmanager zetelt. § 3. Binnen de perken van de gewestelijke begrotingskredieten
kent de minister belast met plaatselijke besturen aan de gemeenten een subsidie toe om de opdrachten
van hun diversiteitsmanager te financieren. Deze subsidie wordt toegekend aan gemeenten die over een
geldig en lopend openbaar diversiteitsplan beschikken of die binnen het jaar na de inwerkingtreding van
dit Wetboek betrokken zijn bij een procedure om een dergelijk plan op te stellen. §
4. Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit Wetboek bepaalt de regering de subsidiebedragen
overeenkomstig een verdeelsleutel die gebaseerd is op het aantal inwoners van de gemeenten. Art.
147. De diversiteitsconsulenten van Actiris staan de diversiteitsmanagers bij in het uitwerken, toepassen
en evalueren van de openbare diversiteitsplannen. Art. 148. De lokale besturen delen hun werkaanbiedingen
automatisch mee aan Actiris. Art. 149. § 1. De openbare diversiteitsplannen van de gemeenten
maken om de drie jaar het voorwerp uit van evaluatie. § 2. Voor de evaluatie van de
openbare diversiteitsplannen van de gemeenten, wordt een evaluatiecomité opgericht. De gewestregering
stelt de samenstelling en de opdrachten van dit evaluatiecomité vast. § 3. De gewestregering
stelt de inhoud vast van de evaluatie van de openbare diversiteitsplannen van de gemeenten. Art.
150. In geval van een ongunstige evaluatie van de uitvoering van haar openbaar diversiteitsplan komt
de betrokken gemeente het daaropvolgende jaar niet meer in aanmerking voor de subsidie als bedoeld in
artikel 146, § 3. Om het jaar dat volgt op het jaar van uitsluiting opnieuw ervoor in aanmerking
te komen, moet de gemeente bij het evaluatiecomité een actieplan indienen om de door dit comité in zijn
ongunstige evaluatie vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Zodra het actieplan is gevalideerd door
het evaluatiecomité mag de betrokken gemeente opnieuw een subsidieaanvraag indienen bij de minister belast
met plaatselijke besturen. Art. 151. De gewestregering stelt de minimaal vereiste inhoud van
de openbare diversiteitsplannen van de lokale besturen, de goedkeuringsprocedure ervan en de functiebeschrijving
van de diversiteitsmanager vast binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit Wetboek. TITEL
5 - Toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van de Brusselse instanties, de lokale besturen,
en de Brusselse overheidsinstanties Art. 152. § 1. Deze titel is niet van toepassing
op de volgende websites en mobiele applicaties: 1° websites en mobiele applicaties van publieke
omroepen of hun dochterondernemingen en van andere instellingen of hun dochterondernemingen die een publieke
omroeptaak vervullen; 2° websites en mobiele applicaties van NGO's die geen diensten verstrekken
die essentieel zijn voor het publiek, noch diensten die specifiek gericht zijn op de behoeften van, of
bedoeld zijn voor, personen met een beperking. § 2. Deze titel is niet van toepassing
op de volgende content van websites en mobiele applicaties: 1° bestanden die zijn gepubliceerd
vóór 23 september 2018, tenzij dergelijke content nodig is voor actieve administratieve processen met
betrekking tot de door de betrokken Brusselse instanties of lokale besturen vervulde taken; 2°
vooraf opgenomen, op tijd gebaseerde media die zijn gepubliceerd vóór 23 september 2020; 3°
live uitgezonden, op tijd gebaseerde media; 4° onlinekaarten en -cartografiediensten, voor
zover essentiële informatie op een toegankelijke, digitale wijze wordt verstrekt in het geval van voor
navigatie bestemde kaarten; 5° van derden afkomstige content die niet door de betrokken Brusselse
organen of lokale besturen wordt gefinancierd of ontwikkeld en evenmin onder haar gezag staat; 6°
reproducties van stukken uit erfgoedcollecties die niet volledig toegankelijk kunnen worden gemaakt
omwille van: - de onverenigbaarheid van de toegankelijkheidseisen met de bewaring van het betrokken
stuk of de authenticiteit van de reproductie (bijvoorbeeld contrast); of - het ontbreken van
geautomatiseerde en kostenefficiënte oplossingen waarmee de tekst van manuscripten of andere stukken
uit erfgoedcollecties gemakkelijk zou kunnen worden geëxtraheerd en omgezet naar content die met de toegankelijkheidseisen
strookt; 7° content van extra- en intranetten, te weten websites die enkel beschikbaar zijn
voor een beperkt aantal personen, en niet voor het algemene publiek als zodanig, die is gepubliceerd
vóór 23 september 2019, tot dergelijke websites een ingrijpende herziening ondergaan; 8° content
van websites en mobiele applicaties die als archieven kunnen worden aangemerkt, wat betekent dat zij
enkel content bevatten die niet noodzakelijk is voor actieve administratieve processen en die niet wordt
bijgewerkt of aangepast na 23 september 2019. Art. 153. § 1. Ongeacht het gebruikte
apparaat zijn de websites en mobiele applicaties van de Brusselse instanties en lokale besturen, alsook
van privaatrechtelijke rechtspersonen die de hoedanigheid hebben van overheidsinstanties, waarneembaar,
bedienbaar, begrijpelijk en robuust voor de gebruikers, waaronder personen met een handicap.
§ 2. Brusselse overheidsinstanties in de zin van deze Titel zijn instanties die aan alle volgende
kenmerken voldoen: - zij zijn opgericht voor het specifieke doel te voorzien in andere behoeften
van algemeen belang dan die van industriële of commerciële aard; - zij bezitten rechtspersoonlijkheid; -
zij worden merendeels door het Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie
gefinancierd, of hun beheer staat onder toezicht van deze gefedereerde entiteiten, of zij hebben een
bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door de deze
gefedereerde entiteiten zijn aangewezen. Verenigingen gevormd door meerdere Brusselse overheidsinstanties
of door een van deze overheidsinstanties en een Brusselse instantie of een lokaal bestuur worden ook
beschouwd als een Brusselse overheidsinstantie in de zin van deze Titel. Art. 154. §
1. De websites en mobiele applicaties van de Brusselse instanties en lokale besturen, en van privaatrechtelijke
rechtspersonen die de hoedanigheid hebben van overheidsinstanties, dienen niet aan de in artikel 153
bedoelde vereisten te voldoen wanneer dat een onevenredige last met zich meebrengt voor de betrokken
instantie of het betrokken bestuur. De betrokken instantie, overheidsinstantie of het betrokken
bestuur voert de initiële beoordeling uit van de mate waarin naleving van de in artikel 153 bedoelde
vereisten een onevenredige last met zich meebrengt. De initiële beoordeling wordt gerealiseerd in overleg
met de Brusselse Raad voor personen met een handicap. Om na te gaan in hoeverre de in artikel
153 bedoelde vereisten een onevenredige last met zich meebrengen, houden de betrokken instanties, besturen
en overheidsinstanties rekening met de relevante omstandigheden, waaronder de volgende: 1°
de omvang, de middelen en de aard van de betrokken instanties, besturen of overheidsinstanties; 2°
de geraamde kosten en baten voor de betrokken instanties, besturen of overheidsinstanties in verhouding
tot de geraamde voordelen voor personen met een handicap, rekening houdend met de frequentie en de duur
van het gebruik van de specifieke website of mobiele applicatie. § 2. Wanneer een instantie,
een bestuur of een overheidsinstantie zichzelf voor een specifieke website of mobiele applicatie de afwijking
toekent zoals bedoeld in § 1, eerste lid, na een beoordeling te hebben verricht zoals bedoeld
in § 1, tweede lid, licht zij de in artikel 156 bedoelde verklaring toe aan welke gedeelten van
de toegankelijkheidseisen niet kon worden voldaan en stelt in voorkomend geval mogelijke alternatieven
of een plan voor de naleving op langere termijn voor. Daarbij, kan zij zich laten bijstaan door de Brusselse
Raad voor de personen met een handicap, door de sectie "personen met een handicap" van de Brusselse Adviesraad
voor Gezondheids- en Welzijnszorg, of door de afdeling instellingen en diensten voor sociale dienstverlening
van de commissie van de hulp voor personen van de Brusselse Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg
van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Art. 155. § 1. De content van websites
en mobiele applicaties die voldoet aan geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referenties
door de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt overeenkomstig
verordening (EU) nr. 1025/2012, wordt vermoed conform te zijn met de in artikel 153 omschreven toegankelijkheidseisen
die door die normen, of door delen daarvan, worden gedekt. Indien geen referenties van de in
het eerste lid bedoelde geharmoniseerde normen zijn bekendgemaakt, wordt de content van mobiele applicaties
die conform is met technische specificaties of delen daarvan, vermoed conform te zijn met de in artikel
153 omschreven toegankelijkheidseisen die door die technische specificaties of door delen daarvan worden
gedekt. § 2. Indien geen referenties van de in § 1, eerste lid, bedoelde geharmoniseerde
normen zijn bekendgemaakt, wordt de content van websites die voldoet aan de desbetreffende eisen van
de Europese norm EN 301 549 V1.1.2 (2015-04), of delen daarvan, vermoed conform te zijn met de in artikel
153 omschreven toegankelijkheidseisen die door de desbetreffende eisen, of delen daarvan, worden gedekt. Indien
geen referenties van de in § 1, eerste lid, bedoelde geharmoniseerde normen zijn bekendgemaakt,
en bij ontstentenis van de in § 1, tweede lid, bedoelde technische specificaties, wordt de content
van mobiele applicaties die voldoet aan de desbetreffende eisen van Europese norm EN 301 549 V1.1.2 (2015-04),
of delen daarvan, vermoed conform te zijn met de in artikel 153 omschreven toegankelijkheidseisen die
door de desbetreffende eisen, of delen daarvan, worden gedekt. Art. 156. § 1. Elke Brusselse
instantie, lokaal bestuur, of privaatrechtelijke rechtspersoon die de hoedanigheid heeft van overheidsinstantie,
verstrekt een gedetailleerde, alomvattende en duidelijke toegankelijkheidsverklaring over de conformiteit
van haar websites en mobiele applicaties met deze Titel. Zij werken die verklaring regelmatig bij. Voor
websites wordt de toegankelijkheidsverklaring verstrekt in een toegankelijk formaat, waarbij gebruik
wordt gemaakt van de door de Europese Commissie vastgestelde modeltoegankelijkheidsverklaring, en wordt
zij op de desbetreffende website gepubliceerd. Voor mobiele applicaties wordt de toegankelijkheidsverklaring
verstrekt in een toegankelijk formaat, waarbij gebruik wordt gemaakt van de door de Europese Commissie
vastgestelde modeltoegankelijkheidsverklaring, en is zij beschikbaar op de website van het bestuur dat
de betrokken mobiele applicatie heeft ontwikkeld, of samen met andere informatie die bij het downloaden
van de applicatie beschikbaar is. § 2. De in § 1 bedoelde verklaring omvat de
volgende elementen: 1° een toelichting over de delen van de content die niet toegankelijk zijn,
de redenen daarvoor, en in voorkomend geval, de toegankelijke alternatieven waarin is voorzien of, in
voorkomend geval, het in artikel 154, § 2 bepaalde conformiteitsplan; 2° een beschrijving
van, en een link naar een feedbackmechanisme dat elke persoon in staat stelt bij het betrokken bestuur,
de betrokken instantie of overheidsinstantie melding te maken van eventuele niet-naleving op haar website
of mobiele applicatie van de in artikel 153 omschreven toegankelijkheidseisen, en om de uit hoofde van
artikelen 152 en 154 uitgesloten informatie op te vragen; 3° een link naar de in artikel 157,
4°, bedoelde handhavingsprocedure, die kan worden toegepast in geval van een onbevredigend antwoord
op de melding of het verzoek. Het betrokken bestuur, de betrokken instantie of overheidsinstantie geeft
binnen een redelijke termijn een adequaat antwoord op de melding of het verzoek. Art. 157. De
gewestregering, het College en het Verenigd College, elk voor zich: 1° nemen maatregelen ter
bevordering van de toepassing van de in artikel 153 omschreven toegankelijkheidseisen op andere types
websites en mobiele applicaties dan de in artikel 153 bedoelde, en met name op websites of mobiele applicaties
die onder bestaande wetgeving inzake toegankelijkheid vallen; 2° moedigen aan en faciliteren
opleidingsprogramma's in verband met de toegankelijkheid van websites en mobiele applicaties, ten behoeve
van relevante belanghebbenden, waaronder het personeel van de Brusselse instanties, lokale besturen en
privaatrechtelijke rechtspersonen die de hoedanigheid hebben van Brusselse overheidsinstantie, die ontworpen
zijn om hen op te leiden om toegankelijke content van websites en mobiele applicaties te maken, te beheren
en bij te werken; 3° nemen de nodige maatregelen om te sensibiliseren over de in artikel 153
omschreven toegankelijkheidseisen, over de voordelen daarvan voor gebruikers en eigenaren van websites
en mobiele applicaties, en over de mogelijkheid tot het geven van feedback in geval van niet- naleving
van de voorschriften van deze titel, zoals bepaald in artikel 156, § 2, 2° ; 4° bepalen
een handhavingsprocedure om een doeltreffende behandeling van meldingen en verzoeken te waarborgen, als
bedoeld in artikel 156, § 2, 2°, om de in artikel 154 bedoelde beoordeling te evalueren en die
kan worden toegepast in geval van een onbevredigend antwoord op de melding of het verzoek; 5°
bepalen een procedure voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze Titel en de instantie aanwijzen
die periodiek controleert of websites en mobiele applicaties aan de toegankelijkheidsvereisten voldoen. De
in alinea 1, 5° bedoelde procedure, moet voorzien in een regelmatige raadpleging van de betrokken belanghebbenden,
met name de Brusselse Raad voor personen met een handicap, de sectie "personen met een handicap" van
de Brusselse Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg, of door de afdeling instellingen en diensten
voor sociale dienstverlening van de commissie van de hulp voor personen van de Brusselse Adviesraad voor
Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. TITEL 6 - Toegankelijkheid
tot voor het publiek toegankelijke plaatsen voor assistentiehonden Art. 158. § 1. De
toegang tot voor het publiek toegankelijke plaatsen is toegestaan voor assistentiehonden. Deze
toelating mag niet gekoppeld worden aan een bijkomende betaling van welke aard dan ook. §
2. De assistentiehond is de hond erkend overeenkomstig de ordonnantie van 18 december 2008 betreffende
de toegang van assistentiehonden tot voor het publiek toegankelijke plaatsen. Art. 159. In afwijking
van artikel 158, § 1, kan de toegang tot de voor het publiek toegankelijke plaatsen geweigerd
worden: 1° uit hoofde van een andersluidende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling; 2°
indien het gaat om de toegang tot ruimten of delen van ruimten die bestemd zijn voor intensieve zorg
en ingrijpende medische procedures; 3° indien het gaat om de toegang tot operatiekamers, verloskamers,
onco-hematologische afdelingen, hemodialyse-eenheden en brandwondenafdelingen. Deze weigering
wordt ter kennis van het publiek gebracht door aanplakking van een bericht opgesteld naar het door het
Verenigd College bepaalde model. Art. 160. Al wie een assistentiehond de toegang tot voor het
publiek toegankelijke plaatsen ontzegt op basis van een andere reden dan die waarin deze Titel voorziet
wordt bestraft met een geldboete van 50 tot 100 euro. TITEL 7 - Subsidies en labels voor ondernemingen,
organisaties en instellingen in de profit en niet-commerciële sector die een diversiteitsbeleid ontwikkelen Art.
161. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de gewestregering aan ondernemingen,
organisaties en instellingen uit de profit- en social profitsector een subsidie verlenen voor de ontwikkeling
van een divers ondernemingsbeleid middels particuliere diversiteitsplannen. § 2. De
gewestregering bepaalt de voorwaarden en nadere modaliteiten voor het verlenen van de subsidies zoals
bedoeld in § 1 na advies van Brupartners. § 3. De gewestregering vermeldt wat
voor de toepassing van § 1moet worden verstaan onder particuliere diversiteitsplannen, organisatie
en instelling. Art. 162. De bepalingen van de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende de algemene
regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies ophet vlak van
werkgelegenheid en economie zijn van toepassing op de subsidie bedoeld in artikel 161, § 1. Art.
163. § 1. De gewestregering kan aan ondernemingen, organisaties en instellingen uit de profit-
en social profitsector die een diversiteitsbeleid ontwikkelen, implementeren en voeren, een label toekennen.
§ 2. De gewestregering bepaalt de voorwaarden en de procedures voor de toekenning van het in §
1 bedoelde label na advies te hebben ingewonnen bij Brupartners. § 3. De gewestregering
bepaalt wat voor de toepassing van § 1 moet worden verstaan onder label, organisatie en instelling. TITEL
8 - Subsidiëring van projecten ter bevordering van gelijke kansen Art. 164. Voor de toepassing
van onderhavige Titel, moet worden verstaan: 1° beoogde entiteit: - elke VZW;
- elke feitelijke vereniging of privaatrechtelijke rechtspersoon die een belangeloos doel nastreeft,
geen winstbejag nastreeft noch een handelsactiviteit als hoofdberoep; 2° project: elke actie
of elk geheel van acties ondernomen door een of meerdere entiteiten vermeld, met als hoofddoel de bevordering
van gelijke kansen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, overeenkomstig de gewestbevoegdheden en bedoeld
voor personen die er verblijven, er werken of het Gewest bezoeken; 3° recurrent project: elk
project dat jaarlijks of om de zoveel tijd herhaald wordt; 4° permanent project: elk project
dat doorlopend ontwikkeld of aangeboden wordt; 5° vernieuwend project: elk project dat een
vernieuwend karakter vertoont. Art. 165. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten
kent de regering subsidies toe aan de beoogde entiteiten om de verwezenlijking van gelijke kansen in
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bevorderen, in overeenstemming met de bepalingen van onderhavige
Titel. Art. 166. De subsidies worden toegekend op basis van een aanvraag opgesteld naar aanleiding
van een projectoproep uitgeschreven door equal.brussels. Onverminderd de voorwaarden vermeld
in de volgende artikelen, moet de aanvraag voldoen aan de volgende voorwaarden, op straffe van onontvankelijkheid: 1°
opgesteld worden door een of meerdere beoogde entiteiten waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd
is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of die er regelmatig en in hoofdzaak hun
activiteiten uitoefenen; 2° opgesteld worden door een of meerdere beoogde entiteiten die beschikken
over een verzekering die hun burgerlijke aansprakelijkheid dekt en die van hun bezoldigd personeel en
vrijwilligers; 3° een project voorstellen dat past binnen het thema bepaald door de projectoproep; 4°
de vereiste documenten bevatten als bepaald door de regering. De regering kan bijkomende ontvankelijkheidsvoorwaarden
bepalen die verband houden met de nadere regels voor de aanvraag of op basis van de specifieke aard van
de gevraagde subsidie. De regering bepaalt de nadere regels voor de projectoproepen en de behandeling
van de aanvragen, de toekennings- en selectiecriteria en de toelaatbare uitgaven, alsook de vereffenings-
en opvolgingsaspecten. Art. 167. In de aanvraag opgesteld voor een project uitgevoerd door meerdere
beoogde entiteiten moeten de promotorentiteit en de partnerentiteiten duidelijk worden aangegeven. De
promotorentiteit is het enige contact en verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag en de opvolging
van de subsidie, met inbegrip van de vereffening ervan. Art. 168. De regering kent aan de beoogde
entiteiten die dit aanvragen een subsidie toe die maximaal drie jaar structurele steun biedt voor de
uitvoering van hun opdracht, binnen de voorwaarden vermeld in wat volgt. Op straffe van onontvankelijkheid
wordt de aanvraag opgesteld door een groep beoogde entiteiten, die uit minimaal drie beoogde entiteiten
bestaat die activiteiten aantonen die gelijke kansen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevorderen. De
groep bestaat uit entiteiten waarvan de ene al langer bestaan dan de andere. De regering bepaalt de vereiste
minimum- en maximumanciënniteit. De regering kan de nadere regels en criteria bepalen voor de
toekenning en selectie, de toelaatbare uitgaven en de specifieke regels voor de vereffening, opvolging
en intrekking van subsidies die structurele steun bieden. Art. 169. § 1. De regering
kent aan de beoogde entiteiten die dit aanvragen een subsidie met een looptijd van maximaal drie jaar
toe voor recurrente of permanente projecten, binnen de voorwaarden vermeld in wat volgt. §
2. Om in aanmerking te komen moeten de projecten vermeld in § 1 voorgesteld worden door een of
meerdere entiteiten die voldoende voorafgaande ervaring kunnen aantonen. Worden geacht te voldoen
aan de voorwaarde van voldoende voorafgaande ervaring: 1° projecten die al eenmaal eerder hebben
plaatsgevonden als het gaat om recurrente projecten; 2° projecten die een jaar lang doorlopend
hebben plaatsgevonden als het gaat om permanente projecten. De regering kan de nadere regels
en criteria bepalen voor de toekenning en selectie, de toelaatbare uitgaven en de specifieke regels voor
de vereffening, opvolging en intrekking van subsidies die recurrente of permanente projecten ondersteunen. Art.
170. De regering kent aan de beoogde entiteiten die dit aanvragen een subsidie met een looptijd van maximaal
een jaar toe voor vernieuwende projecten. De regering kan de nadere regels en criteria bepalen
voor de toekenning en selectie, de toelaatbare uitgaven en de specifieke regels voor de vereffening,
opvolging en intrekking van subsidies die vernieuwende projecten ondersteunen. Art. 171. Een
jaarverslag over de toepassing van deze Titel wordt gepubliceerd op de website van equal.brussels. Het
verslag omvat een lijst met de entiteiten die gesubsidieerd werden tijdens dat jaar, het voorwerp van
de subsidie en de ontvangen bedragen. DEEL 4 - Bevoegdheden voor de bestrijding van discriminatie
en de bevordering van gelijke behandeling TITEL 1 - Gewestelijke overheden belast met het toezicht
en de controle Art. 172. § 1. Onverminderd de taken van de officieren van gerechtelijke
politie inzake de discriminatietesten, controleren de respectievelijk door de gewestregering, het College
en het Verenigd College aangewezen ambtenaren de uitvoering van dit Wetboek en haar uitvoeringsmaatregelen,
en houden ze toezicht op de naleving ervan. Inzake werkgelegenheid, oefenen deze ambtenaren
oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 4 tot 11 van de ordonnantie van
30 april 2009 betreffende het toezicht op de arbeidsreglementeringen die tot de bevoegdheid van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van
inbreuk op deze reglementeringen. § 2. De Brusselse instanties en de lokale besturen
zijn verplicht om gedurende één jaar, in één enkel dossier voor de selectie van één persoon, alle kandidaatstellingen
voor de in te vullen betrekking te bewaren, alsook het gevolg dat eraan werd gegeven. Dit selectiedossier
is toegankelijk voor de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van onderhavig Wetboek
in overeenstemming met de bepalingen van § 1. § 3. De Brusselse instanties en
de lokale besturen moeten op intern vlak alle beslissingen over selecties, bevorderingen of ontslagen
motiveren en moet deze motiveringen gedurende één jaar bewaren. Deze motiveringen zijn toegankelijk
voor de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van onderhavig Wetboek in overeenstemming
met de bepalingen van § 1. Art. 173. De controle en het toezicht op de toepassing van
de bepalingen van Titel 6 van Deel 3 van dit Wetboek, wordt uitgevoerd door de diensten van het Verenigd
College. TITEL 2 - Instellingen voor de bevordering van gelijke behandeling Art. 174.
§ 1. Unia wordt aangewezen als orgaan voor de bevordering van gelijke behandeling binnen het
toepassingsgebied van dit Wetboek met betrekking tot de beschermde criteria die onder haar bevoegdheid
vallen. Zij is met name bevoegd om: 1° bijstand te verlenen aan de slachtoffers van
discriminatie, door hen bij de beroepsprocedures te begeleiden; 2° de partijen te verzoenen
overeenkomstig dit Wetboek; 3° verslagen op te stellen, onderzoeken uit te voeren en aanbevelingen
te doen met betrekking tot alle aspecten in verband met discriminatie; 4° in rechte op te treden
bij geschillen met betrekking tot de toepassing van dit Wetboek. § 2. De gewestregering,
het College en het Verenigd College wijzen, elk voor zich, één of meer organen voor de bevordering van
gelijke behandeling op basis van het geslacht en de daarmee gelijkgestelde criteria zoals bedoeld in
artikel 5, 12°, evenals op basis van het criterium van de gezinsverantwoordelijkheden, aan. Dit orgaan
of deze organen beschikken over de in § 1 bedoelde bevoegdheden voor deze beschermde criteria.
Dezelfde orgaan of organen zijn ook bevoegd kwesties inzake discriminatie zoals bedoeld in artikel 11
van de Richtlijn 2019/1158 van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor
ouders en mantelzorgers. TITEL 3 - Verzoening Art. 175. § 1. Onverminderd de
bevoegdheden van organen voor de promotie van gelijke behandeling, kunnen de gewestregering, het College
en het Verenigd College, elk voor zich, één of meer personen of organen aanwijzen die kunnen optreden
als verzoeningsdienst in de geschillen waartoe deze ordonnantie aanleiding kan geven ingeval van discriminatie
op grond dit Wetboek genoemde gronden. § 2. De verzoeningsdienst is bevoegd om: 1°
klachten te ontvangen en inspanningen te leveren om het standpunt van al de betrokken partijen te verzoenen,
overeenkomstig dit Wetboek; 2° aanbevelingen op te stellen of voorstellen te formuleren die
een oplossing kunnen bieden voor het geschil waarvoor op hem een beroep wordt gedaan. §
3. De verzoeningsdienst kan in het bijzonder weigeren een klacht te behandelen in de volgende gevallen: 1°
de klacht is manifest ongegrond; 2° de klacht valt buiten zijn bevoegdheden; 3°
de feiten hebben zich voorgedaan meer dan een jaar voordat de klacht werd ingediend; 4° de
klacht het voorwerp uitmaakt van een hangende burgerrechtelijke procedure of een hangende strafvordering.
§ 4. De gewestregering, het College en het Verenigd College concretiseren de opdrachten en werking
van de verzoeningsdienst door hen aangewezen en vullen die verder aan. Art. 176. De verzoeningsdienst
bezorgt de gewestregering, het College en het Verenigd College jaarlijks een activiteitenverslag waarin
de identiteit van de verzoekers en die van de beschuldigde personen niet mogen worden opgenomen. Daarnaast
kan de verzoeningsdienst tussentijdse verslagen opstellen indien hij dit nuttig acht. Die verslagen kunnen
elk voorstel bevatten dat de gelijke behandeling binnen het toepassingsgebied van dit Wetboek kan verbeteren. DEEL
5. - Monitoring van dit Wetboek Art. 177. § 1. De toepassing van de artikelen 136 tot
138 geeft aanleiding tot een tweejaarlijkse algemene evaluatie in een verslag dat wordt bezorgd aan het
Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
De praktische regels voor de evaluatie worden vastgesteld door de gewestregering en het Verenigd College.
§ 2. Op basis van de in § 1 bedoelde evaluatie worden de leden van de gemeenteraad van
de gemeente dat in gebreke blijft, alsook, in voorkomend geval, de leden van de raad voor maatschappelijk
welzijn van de gemeente van het OCMW dat in gebreke blijft, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en
de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ingelicht over de schending
van de betrokken bepalingen. Art. 178. Met betrekking tot de evenwichtige vertegenwoordiging
van vrouwen en mannen in adviesorganen en onder de door de gewestregering benoemde leden van de bestuursorganen
van rechtspersonen, legt de gewestregering tweejaarlijks verslag over de uitvoering van de artikelen
130, 131 et 139 voor aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. De uitvoeringsmodaliteiten van
deze bepaling worden vastgelegd door de gewestregering. Art. 179. Het college van burgemeester
en schepenen dient telkens binnen het jaar na de nieuwe aanstelling van de gemeenteraad een evaluatieverslag
voor te leggen aan de gemeenteraad over de toepassing van artikel 132 met betrekking tot de evenwichtige
vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in adviesorganen. Art. 180. Een evaluatie van de toepassing
van de procedure bedoeld in artikel 140, van de maatregelen voor de bevordering van de gelijke vertegenwoordiging
van mannen en vrouwen in de bestuursorganen, aangewezen of aangesteld door de Franse Gemeenschapscommissie
of door een rechtspersoon die wordt gecontroleerd door de Franse Gemeenschapscommissie, en van de verdeling
tussen beide geslachten van de beklede mandaten, zal om de twee jaar gebeuren en opgenomen worden in
het activiteitenverslag of beheersverslag bedoeld in artikel 15, § 1, van het Decreet betreffende
het bestuur en de transparantie in de uitvoering van openbare mandaten. Art. 181. Een tweejaarlijks
verslag, waarin de eventueel ontvangen klachten, alsook de door de toepassing van de bepalingen van dit
Wetboek met betrekking tot de toegankelijkheid voor het publiek toegankelijke plaatsen voor assistentiehonden
gestelde problemen worden opgenomen, zal aan het Verenigd College door de diensten van het Verenigd Collegeworden
voorgelegd. Art. 182. Indien nodig, houden de auteurs van de verslagen uit hoofde van de bepalingen
177 tot 181 van dit Deel, rekening met de bevindingen van andere verslagen uit hoofde van dit Deel. Daarbij
streven zij ernaar hun analyses in een geïntegreerd gelijkekansenperspectief te plaatsen en erkennen
zij de eventuele overlappingen tussen beschermde criteria. In voorkomend geval, zorgen zij er ook voor
dat afwijkende conclusies gerechtvaardigd worden, met name wat betreft de specifieke toepassingscontexten
van de geëvalueerde regels. De Regering, het College en het Verenigd College kunnen gezamenlijk de praktische
regelingen voor deze wederzijdse afweging vaststellen. Art. 183. Elke vijf jaar vanaf de inwerkingtreding
van dit Wetboek, wordt door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie
en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie de toepassing en de doeltreffendheid
van Deel 2 van dit Wetboek geëvalueerd. § 2. Deze evaluatie vindt plaats, na een hoorzitting
en schriftelijke rapporten van Unia en het Instituut, op basis van een verslag met aanbevelingen voorgelegd
aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie en de Verenigde
Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie door een comité van deskundigen inzake de
bestrijding van discriminatie. § 3. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Vergadering
van de Franse Gemeenschapscommissie en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
benoemen de leden van het comité van deskundigen bij geheime stemming. Het comité van deskundigen is
samengesteld uit de volgende leden: - 3 effectieve leden en 3 plaatsvervangende leden van het
professorenkorps van de Brusselse universiteiten; - 3 effectieve leden en 3 plaatsvervangende
leden van de magistratuur; - 1 effectief lid en 1 plaatsvervangend lid van de Franse Orde van
de Advocaten bij de Balie te Brussel; - 1 effectief lid en 1 plaatsvervangend lid van de Nederlandse
Orde van de Advocaten bij de Balie te Brussel; - 1 effectief lid en 1 plaatsvervangend lid van
de Brusselse Raad voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen; - 1 effectief lid en 1 plaatsvervangend
lid van de Brusselse Raad voor personen met een handicap; - 1 effectief lid en 1 plaatsvervangend
lid van de Brusselse Raad voor de bestrijding van racisme. Zolang de Brusselse Raad voor de
bestrijding van racisme niet is opgericht, is het comité van deskundigen rechtsgeldig samengesteld zonder
de leden die de Raad vertegenwoordigen. Het comité is samengesteld uit maximum twee derde leden
van hetzelfde geslacht. Het comité van deskundigen bestaat voor maximum twee derde uit leden van dezelfde
taalgroep. § 4. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Vergadering van de Franse
Gemeenschapscommissie en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voorzien
in het secretariaat van het comité van deskundigen. DEEL 6. - Wijzigingsbepalingen Art.
184. Artikel 585 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een 14°, dat luidt als volgt: "14°
over de vorderingen tot staking krachtens artikel 41, paragraaf 1 van het Brussels Wetboek inzake de
gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art. 185. Artikel 588 van
hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een 20°, dat luidt als volgt: "20° op de vorderingen
tot staking krachtens artikel 41, paragraaf 1 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie
en de bevordering van diversiteit". Art. 186. § 1. In artikel 3, § 1, 1°, j),
i), van de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende de algemene regels betreffende de inhouding, de terugvordering
en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van werkgelegenheid en economie, worden de woorden "de
artikelen 6, 7 en 14 van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie
en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen door "Deel 2 van het Brussels
Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". §
2. In artikel 3, § 1, 1°, j), ii), van de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende de algemene
regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van
werkgelegenheid en economie, worden de woorden "artikel 7 van dezelfde ordonnantie" vervangen door "artikel
7 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit",
en de woorden "artikel 14 van dezelfde ordonnantie" door "artikels 11 en 12 van hetzelfde Wetboek". Art.
187. In artikel 11, 4°, d) van de ordonnantie van 23 juli 2018 met betrekking tot de erkenning en de
ondersteuning van de sociale ondernemingen, worden de woorden "artikel 19 van de ordonnantie van 4 september
2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling"
vervangen door "artikel 48 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de
bevordering van diversiteit". Art. 188. In artikel 3, 2°, b), van de ordonnantie van 14 juli
2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden
de woorden "bedoeld in artikel 4, 7° van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen
discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen door "bedoeld in
artikel 48 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van
diversiteit". Art. 189. In artikel 6, 2°, van de ordonnantie van 14 juli 2011 betreffende het
gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden de woorden "de bepalingen
na te leven van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke
behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen door "Deel 2 na te leven van het Brussels Wetboek
inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art. 190. In
artikel 8, 6°, e), van de ordonnantie van 14 juli 2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden de woorden "artikel 19 van de ordonnantie van 4 september
2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling",
vervangen door "artikel 48 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de
bevordering van diversiteit". Art. 191. In artikel 21, § 1, 3°, van de ordonnantie van
14 juli 2011 betreffende het gemengd beheer van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,
worden de woorden "van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie
en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen door "van het Brussels Wetboek
inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art. 192. In
artikel 8, § 2, 8°, d), van de ordonnantie van 21 november 2013 betreffende de erkenning van
vennootschappen als activiteitencoöperatie met het oog op de toekenning van toelagen, worden de woorden
"bij of krachtens artikel 19 van de ordonnantie van 4 september 2008 betreffende de strijd tegen discriminatie
en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen door "bij of krachtens artikel
48 van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art.
193. In artikel 4, § 2, 2°, B., van de ordonnantie van 4 september 2008 tot bevordering van het
maatschappelijk verantwoord ondernemen in Brusselse bedrijven, worden de woorden "zoals bepaald bij de
ordonnantie van ... betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van
de tewerkstelling", vervangen door "zoals bepaald in het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie
en de bevordering van diversiteit". In hetzelfde artikel, worden de woorden "zoals bepaald bij
de ordonnantie van ... ter bevordering van diversiteit en ter bestrijding van discriminatie in het Brussels
Gewestelijk Openbaar Ambt en bij de ordonnantie van ... ertoe strekkende een diversiteitsbeleid te bewerkstelligen
in het Brussels ambtenarenapparaat", vervangen door ".". Art. 194. In artikel 4, § 6,
derde lid, van de ordonnantie van 4 september 2008 tot bevordering van het maatschappelijk verantwoord
ondernemen in de Brusselse bedrijven, worden de woorden "zoals bepaald bij de ordonnantie van ... betreffende
de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van de tewerkstelling", vervangen
door "zoals bepaald bij het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering
van diversiteit". Art. 195. In artikel 3, 2°, van het decreet van 27 mei 1999 betreffende de
toekenning van de erkenning en van subsidies aan de opvangtehuizen, worden de woorden "van het decreet
van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel
van gelijke behandeling", vervangen door "van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie
en de bevordering van diversiteit". Art. 196. In artikel 4, 4°, van het decreet van 17 januari
2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, worden de woorden "zoals bedoeld in artikel
5 van het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing
van het beginsel van gelijke behandeling", vervangen door "in strijd met het Brussels Wetboek inzake
de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art. 197. In artikel
71, 7°, van het decreet van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, worden
de woorden "van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde
vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling", vervangen door "van
het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". Art.
198. In artikel 33, 4°, van het decreet van 5 maart 2009 betreffende het aanbod van ambulante diensten
in de domeinen van de sociale actie, het gezin en de gezondheid, worden de woorden "van het decreet van
9 juli 2010 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van
gelijke behandeling", vervangen door "van het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie
en de bevordering van diversiteit". Art. 199. In artikel 196/7, 5°, van het decreet van 5 maart
2009 betreffende het aanbod van ambulante diensten in de domeinen van de sociale actie, het gezin en
de gezondheid, worden de woorden "du décret du 9 juillet 2010 relatif à la lutte contre certaines formes
de discrimination et à la mise en oeuvre du principe de l'égalité de traitement", vervangen door "du
Code bruxellois de l'égalité, de la non-discrimination et de la promotion de la diversité". Art.
200. In artikel 6, tweede lid, van het decreet van 17 maart 1994 van de Franse Gemeenschapscommissie
houdende de oprichting van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding, worden de woorden
"décret du 24 avril 2014 relatif à la gouvernance et à la transparence dans l'exécution des mandats publics",
vervangen door "Code bruxellois de l'égalité, de la non-discrimination et de la promotion de la diversité". Art.
201. Artikel 15, § 1, vijfde lid, 2°, van het Gezamenlijk decreet en ordonnantie van 26 april
en 16 mei 2019 met betrekking tot de Brusselse ombudsman wordt vervangen als volgt: "discriminatie verboden
door het Brussels Wetboek inzake de gelijkheid, de non-discriminatie en de bevordering van diversiteit". DEEL
7. - Slotbepalingen Art. 202. Dit Wetboek treedt in werking zes maanden na de datum van bekendmaking
in het Belgisch Staatsblad. Art. 203. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden de volgende
teksten opgeheven: - de ordonnantie van 27 april 1995 houdende invoering van een evenwichtige
vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen; - het decreet van 22 maart 2007 betreffende
de gelijkheid van behandeling van personen in de beroepsopleiding; - de ordonnantie van 4 september
2008 betreffende de strijd tegen discriminatie en de gelijke behandeling op het vlak van tewerkstelling; -
de ordonnantie van 4 september 2008 ter bevordering van diversiteit en ter bestrijding van discriminatie
in het Brussels Gewestelijk openbaar ambt; - het decreet van 9 juli 2010 ter bestrijding van
bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling; -
de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - het decreet van 21 juni 2013 houdende de integratie van
de genderdimensie in de beleidslijnen van de Franse Gemeenschapscommissie; - de ordonnantie
van 13 februari 2014 ertoe strekkende binnen de leden die door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering
benoemd worden in de bestuursorganen van rechtspersonen, een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en
mannen te waarborgen; - de ordonnantie van 16 mei 2014 houdende de integratie van de genderdimensie
in de beleidslijnen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; - de ordonnantie van 23
juni 2016 tot invoering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in het Milieucollege; -
de ordonnantie van 8 december 2016 betreffende de integratie van de handicapdimenssie in de beleidslijnen
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - het decreet van 15 december 2016 houdende de integratie
van de handicapdimensie in de beleidslijnen van de Franse Gemeenschapscommissie; - de ordonnantie
van 23 december 2016 houdende de integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van de Franse
Gemeenschapscommissie; - de ordonnantie van 2 februari 2017 betreffende de verplichting om personen
met een handicap aan te werven in de lokale besturen; - de ordonnantie van 27 juli 2017 betreffende
de gemeentelijke seniorenadviesraden; - de ordonnantie van 5 oktober 2017 ter bestrijding van
bepaalde vormen van discriminatie en ter bevordering van gelijke behandeling; - de ordonnantie
van 21 maart 2018 betreffende de verplichting om personen met een handicap aan te werven in de diensten
van de OCMW's; - de ordonnantie van 4 oktober 2018 inzake de toegankelijkheid van de websites
en mobiele applicaties van de gewestelijke overheidsinstanties en de gemeenten; - de ordonnantie
van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest; - de kaderordonnantie van 25 april
2019 met het oog op een beleid voor de bevordering van diversiteit en de bestrijding van discriminatie
bij de Brusselse plaatselijke ambtenarij; - het decreet van 9 mei 2019 houdende de toegankelijkheid
van websites en mobiele applicaties van de openbare instellingen van de Franse Gemeenschapscommissie; -
de ordonnantie van 30 juni 2022 ter bevordering van de diversiteit en ter bestrijding van de discriminatie
in de instellingen, centra en diensten die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
behoren alsook in de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; -
de ordonnantie van 23 december 2022 betreffende de subsidiëring van projecten ter bevordering van gelijke
kansen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de ordonnantie van 6 juli 2023 betreffende de
oprichting van een Brusselse Adviesraad voor de uitbanning van racisme in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. Art. 204. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden de volgende bepalingen opgeheven: -
artikel 27, § 6, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk
welzijn; - artikel 120bis, derde tot en met achtste lid, van de Nieuwe Gemeentewet van 24 juni
1988; - titel X van de Brusselse Huisvestingscode; - de artikelen 2, 3°, 3, 4, 6 en
7 van de ordonnantie van 18 december 2008 betreffende de toegang van assistentiehonden tot voor het publiek
toegankelijke plaatsen; - artikel 13 van het decreet van 24 april 2014 betreffende het bestuur
en de transparantie in de uitvoering van de openbare mandaten; - artikel 79, derde lid, van
de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de
ordonnantie van 23 juni 2016 tot invoering van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen
in het Milieucollege; - artikel 59, tweede lid, 1°, van de ordonnantie van 5 juli 2018 betreffende
de specifieke gemeentelijke bestuursvormen en de samenwerking tussen gemeenten; - artikel 26,
§ 3, tweede lid, van het de decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de openbaarheid
van bestuur bij Brusselse instellingen. Art. 205. § 1. Bij de inwerkingtreding van dit
Wetboek, worden artikel 8, § 3, derde lid, en artikel 4, § 4, derde lid, van de ordonnantie
van 5 juli 2018 betreffende de specifieke gemeentelijke bestuursvormen en de samenwerking tussen gemeenten
opgeheven. § 2. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden de woorden "Ten minste
een derde van de vertegenwoordigers zijn niet van hetzelfde geslacht." opgeheven in artikel 36, §
1, van de ordonnantie van 5 juli 2018 betreffende de specifieke gemeentelijke bestuursvormen en de samenwerking
tussen gemeenten opgeheven. § 3. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden de
woorden "De raad van bestuur mag niet voor meer dan twee derde bestaan uit leden van hetzelfde geslacht."
opgeheven in artikel 6, § 2, tweede lid, van de ordonnantie van 5 juli 2018 betreffende de specifieke
gemeentelijke bestuursvormen en de samenwerking tussen gemeenten. § 4. Bij de inwerkingtreding
van dit Wetboek, worden de woorden "en zijn niet van hetzelfde geslacht." opgeheven in artikel 95, §
1, derde lid, van de ordonnantie van 5 juli 2018 betreffende de specifieke gemeentelijke bestuursvormen
en de samenwerking tussen gemeenten. § 5. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden
de woorden "De voorgedragen leden behoren niet tot hetzelfde geslacht." opgeheven in artikel 95, §
2, tweede lid, van de ordonnantie van 5 juli 2018 betreffende de specifieke gemeentelijke bestuursvormen
en de samenwerking tussen gemeenten. Art. 206. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden
de woorden "Minstens één derde van de gekozen leden zijn van verschillend geslacht." opgeheven in artikel
11, § 1, eerste lid, van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk
welzijn. Art. 207. § 1. Bij de inwerkingtreding van dit Wetboek, worden de volgende
regelgevingsbesluiten opgeheven: - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van
19 juli 2012 tot oprichting van een Adviesraad Gelijke Kansen voor Vrouwen en Mannen voor het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 november
2017tot Oprichting van de raad voor Personen met een handicap. § 2. Bij de inwerkingtreding
van dit Wetboek, wordt artikel 2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 november
2018 tot uitvoering van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijke kansentest, opgeheven. ............ Kondigen
dit gezamenlijk decreet en ordonnantie af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Brussel,
4 april 2024. Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, E.
VAN DEN BRANDT Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, A.
MARON Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor de Gezinsbijslagen, Begroting, Openbaar
Ambt en Externe betrekkingen, S. GATZ Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor
de Gezinsbijslagen, Begroting, Openbaar Ambt en Externe betrekkingen, B. CLERFAYT _______ Nota (1)
Documenten van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: Gewone
zitting 2023-2024 B-188/1 Ontwerp van gezamenlijk decreet en ordonnantie B-188/2 Huishoudelijk
reglement B-188/3 Verslag Integraal verslag: Bespreking en aanneming: vergadering
van vrijdag 29 maart 2024